| |
| |
| |
De Delftse methode: De oefening A.G. Sciarone
De Delftse methode, een zgn. natuurmethode voor tweede of
vreemde-taal-verwerving, maakt, in tegenstelling tot meer traditionele methoden,
gebruik van een aantal verworvenheden van toegepast taalkundig onderzoek. De
Delftse methode is een woordrijke methode; de woorden zijn geselecteerd op grond
van eigenschappen aan het taalgebruik zelf ontleend; teksten dienen niet ter
illustratie van een grammaticaal probleem, maar geven de mogelijkheid tot reële
communicatie. Oefeningen bestaan niet uit een reeks losse zinnen, maar vormen
een samenhangend geheel. Toetsing, zowel door de docent als door de student,
geschiedt in een communicatieve context in plaats van op grond van kennis van
losse woorden of losse grammaticale problemen.
Daarnaast wordt in de Delftse methode ook gebruik gemaakt van een aantal
opvattingen met sterke wortels in de traditie, die echter een gedegen
wetenschappelijke fundering ontberen. Zo wordt algemeen aanvaard dat gerichte
grammaticale en lexicale oefeningen de taalvaardigheid verbeteren. Ook het
Delftse materiaal bevat dergelijke oefeningen.
Uit onderzoek naar de effectiviteit van oefeningen en met name de wijze waarop
deze worden nagekeken is evenwel gebleken dat het daarmee zorgelijk is gesteld.
Zo vand Hendrickson (1978) bij voorbeeld dat het
geven van de juiste oplossing van de oefening - de meest gebruikelijke praktijk
- geen effect had op de prestatie van de leerlingen. En Seumke (1984) vond dat studenten wier schrijfoefeningen niet werden
gecorrigeerd betere resultaten behaalden dan studenten waarvan het werk wel werd
gecorrigeerd. Deze resultaten zijn opmerkelijk omdat het niet de veel gebruikte
driloefening betreft, maar oefeningen waarbij wordt geappelleerd aan zinvol
werken. Het Delfts materiaal bevat, in tegenstelling tot die traditionele
methoden waarbij de oefeningen bestaan uit een serie losse niet samenhangende
zinnen die moeten worden getransformeerd of aangevuld volgens een eenduidig
principe, oefeningen die gekenmerkt zijn door grate variatie.
Bovendien wordt de oplossing van de oefening niet gedicteerd door een
grammaticale of lexicale opdracht zonder enige relatie met een communicatieve
situatie, maar uitsluitend door de context van | |
| |
de (mini)tekst zelf.
Een voorbeeld uit respectievelijk
Levend Nederlands
en
Nederlands voor buitenlanders. De Delftse methode
kan dit verduidelijken.
| |
Levend Nederlands
oefening 14c bent u student? ja, ik ben student
studeert u Engels? ja, ik studeer Engels is uw moeder Engelse?
ja, mijn moeder is Engelse werkt u in Nederland? ja, ik
werk in Nederland woont u in Amsterdam? ja, ik woon in Amsterdam
is uw naam John King? ja, mijn naam is John King is uw
adres Hoofdweg 2? ja, mijn adres is Hoofdweg 2 bent u
Nederlander? ja, ik ben Nederlander komt u eens langs? ja,
ik kom eens langs bent u student? ja, ik ben student
| |
Nederlands voor buitenlanders. De Delftse methode.
pagina 27
De les eindigt om ongeveer elf uur. Om ongeveer elf uur ______ de
_____. Jullie hebben vanmiddag weer les. Vanmiddag ______ jullie weer les.
Ik geef elke dag les. Elke dag geef ______ les.
1 (een) uur. 2 (_____) uur. 3 (_____) uur. 4 (_____) uur. 10 ( ) uur.
11 (_____) uur. 12 (_____) uur.
De les eindigt (is ______). Jullie krijgen twee keer (_____) per dag
les. Jullie verstaan (_____) nederlands.
Spreek jij een beetje nederlands. Ja, ik ken al _______ woorden. Is
rekenen moeilijk. Ja, rekenen is niet ______. Spreek jij al nederlands. Nee,
ik spreek nog _____ nederlands. | |
| |
De les ______ om tien uur. We
krijgen _____ dag les. Op zaterdag krijgen we ______ les. De ______ duren
ongeveer één uur. Vandaag eindigt hij om twaalf uur. Morgen eindigt de les
_____ om 12 uur. We moeten veel woorden _____. We proberen alle woorden te
_____. Ik ______ nu in Nederland. Het is een ______ land. Nederlands is een
______ taal.
Toch blijft de vraag of de Delftse, volgens natuurlijke principes gemaakte,
oefening het rendement oplevert dat men daarvan verwacht. Ook voor de
Delftse oefening geldt dat deze van de leerling relatief veel tijd vraagt om
deze te maken en een relatief groot beslag legt op de lestijd voor
correctie.
Om het rendement van de Delftse oefening na te gaan is aan zes groepen
buitenlandse studenten (81 personen) les gegeven zonder gebruikmaking van
het oefeningenmateriaal. In plaats daarvan kregen deze studenten varianten
van de cloze-tekst waarmee het begrip van de te leren tekst werd
gecontroleerd. Een mogelijk gevolg hiervan is dat studenten die de neiging
hebben de woorden die in de cloze-tekst zijn weggelaten uit het hoofd te
leren dit niet langer zullen doen omdat het aantal uit het hoofd te leren
woorden te groot wordt. Een voorbeeld uit het cursusboek moge de werkwijze
weer verduidelijken:
| |
Nederlands voor buitenlanders. De Delftse methode.
Versie 1 De les begint om tien uur._____ tien uur begint de
les. Elke dag _______ jullie les. De les eindigt om ongeveer______uur. Om
ongeveer elf uur eindigt de _____. De les duurt ongeveer één uur. Vandaag
_____ de les langer: jullie hebben vandaag tot ______ uur les.
Versie 2 De les begint om tien uur. Om _____ uur begint de
les. Elke dag hebben _______ les. De les eindigt om ongeveer elf _______. Om
ongeveer elf uur ______ de les. De les ______ ongeveer één uur. Vandaag
duurt de ______ langer: jullie hebben vandaag tot twaalf ______ les.
Versie 3 De les begint om tien uur. Om tien _____ begint de
les. Elke dag hebben jullie ____. De les eindigt om _____ elf uur. Om
ongeveer elf ______ eindigt de les. De ______ duurt ongeveer één uur. ______
duurt de les langer: jullie hebben vandaag tot twaalf uur ______.
| |
| |
Aan zes andere groepen (88 personen) werd op de klassieke Delftse manier
lesgegeven, dus inclusief het oefeningenmateriaal. Omdat uit een eerste
vergelijking van twee groepen bleek dat de toetsresultaten niet significant
verschilden en als mogelijke oorzaak daarvan werd beschouwd dat oefeningen
onvoldoende werden voorbereid of van goede studenten werden overgeschreven,
kortom dat er de facto niet werd geoefend, moesten twee groepen (32
personen) de oefeningen in aanwezigheid van de docent maken. Aan hen werden
bovendien andere oefeningen, maar volgens hetzelfde principe, tijdens de les
uitgedeeld om te voorkomen dat deze thuis met behulp van anderen konden
worden gemaakt. De studenten konden aan de aanwezige docenten om hulp of
uitleg vragen.
Als toets, om het leereffect van de oefeningen te kunnen beoordelen, werd de
Delftse beginnerstoets gebruikt. Deze bestaat uit 6 x 50 = 300 items. Elke
reeks van 50 items bevat een aantal zinnen ontleend aan de teksten van het
cursusboek, een aantal zinnen ontleend aan het oefeningenmateriaal van het
cursusboek en een aantal nieuwe zinnen. Overeenkomstig de Delftse principes
bepaalt de context van een samenhangende tekst hoe de items van de toets
moeten worden opgelost. Dit is een voorbeeld uit de eerste serie van 50
items:
1. | Nederland is een ______ land. |
2. | Maar Nederland heeft _____ steden. |
3. | Amsterdam is bijvoorbeeld een _____ . |
4. | Woon jij in een dorp of in de _____? |
5. | Ik _____ in de stad. |
6. | En de leraar? Die ______ in een klein dorp. |
Meer aan het einde van de toets (de vijfde serie van 50 items) vinden we o.a.
de volgende items:
1. | Onlangs _____ ik Henk tegen. |
2. | Ik vroeg hem waar ______ met vakantie was geweest. |
3. | Ook dit jaar _____ hij weer naar Zwitserland geweest. |
4. | Hij gaat _____ jaar opnieuw naar Zwitserland. |
5. | Hij is er reeds twaalf _____ geweest. |
6. | Hij pleegt naar hetzelfde gebied te _____. |
De eerste drie series van 50 items werden gedurende de eerste, tweede en
derde lesweek gegeven. De resterende 150 items de maandag na de 3e week.
| |
De resultaten
In de volgende tabel zijn de gegevens van de toets samengebracht. Naast de
gegevens over de toets als geheel zijn ook de gegevens | |
| |
uitgesplitst over de onderdelen: items uit de tekst, items uit de
oefeningen, nieuwe items.
GROEF |
x |
s |
p |
n |
k |
KR20 |
zonder |
192,7 |
57,7 |
0,64 |
81 |
300(tot) |
.98 |
oefening |
60,2 |
17,7 |
0,70 |
81 |
85(tkst) |
.96 |
|
49,7 |
18 |
0,54 |
81 |
90(oef) |
.95 |
|
82,7 |
23,9 |
0,65 |
81 |
125(nw) |
.96 |
|
|
|
|
|
|
|
met oef. |
191,3 |
65,5 |
0,63 |
56 |
300 |
.98 |
uit cursus |
56,1 |
19 |
0,65 |
56 |
85 |
.96 |
materiaal |
53,1 |
20,2 |
0,58 |
56 |
90 |
.96 |
|
82 |
27,6 |
0,65 |
56 |
125 |
.97 |
|
|
|
|
|
|
|
met nieuwe |
199,6 |
58,7 |
0,66 |
32 |
300 |
.98 |
oefeningen |
64,4 |
15,9 |
0,73 |
32 |
85 |
.95 |
olv docente |
52,4 |
19,4 |
0,56 |
32 |
90 |
.96 |
|
82,7 |
24,4 |
0,64 |
32 |
125 |
.96 |
(x=gemiddelde; s=standaarddeviatie; p=gemiddelde p-waarde; n=aantal persanen;
k=aantal items; KR20=betrouwbaarheid volgens Kuder-Richardson formule 20)
Uit de gegevens blijkt dat de toets, evenals de drie onderdelen, bijzonder
betrouwbaar is. Ook blijkt dat er geen verschil bestaat in de totale som
tussen de groepen zonder en de groepen met oefeningen uit het
cursusmateriaal. Het verschil met de groepen die onder toezicht van de
docent oefenden is gering en niet significant. De groepen zonder oefeningen
en meer gericht op de tekst haalden een iets beter resultaat op het
onderdeel items uit de tekst, de groepen met oefeningen uit het
cursusmateriaal haalden daarentegen een iets beter resultaat op items uit de
oefeningen, maar niet beter dan de groepen die oefenden onder toezicht van
de docent. De items uit de oefeningen waren overigens nieuw zowel voor de
groepen zonder oefeningen als voor de groepen die oefenden onder toezicht
van de docent. Ook hier blijken de verschillen echter niet significant. Op
het onderdeel nieuwe items, de beste maat voor het
leereffect, blijken alle drie groepen nagenoeg gelijk te scoren.
| |
| |
| |
Discussie
Anders dan in veel cursusmateriaal vindt oefening en toetsing plaats in een
min of meer natuurgetrouwe taalgebruikssituatie. Tekstbegrip, grammaticale
en lexicale kennis werden in samenhang geoefend en getoetst. Het is
denkbaar, hoewel niet waarschijnlijk, dat oefening en toetsing van
grammaticale en lexicale kennis in isolatie andere resultaten opleveren.
Wordt deze in isolatie opgedane kennis evenwel getoetst in het kader van een
reële taalgebruikssituatie dan blijkt het resultaat desastreus in
vergelijking tot personen die op natuurlijker wijze oefenden.
Ik verwijs in dit verband naar een grootschalig onderzoek naar het leereffect
van Frans cursusmateriaal onder Nederlandse scholieren (Sciarone, 1988).
Op grond van de hier gepresenteerde gegevens kan worden geconcludeerd dat men
zonder enig bezwaar meer aandacht aan de tekst kan geven ten koste van het
oefenmateriaal. Het lijkt erop dat de cloze-tekst, oorspronkelijk slechts
bedoeld als controle voor triviaal tekstbegrip een dusdanig leereffect heeft
dat ook nieuw taalmateriaal adequaat verwerkt kan worden. Het grote aantal
cloze-tekstvarianten zorgt, ervoor dat de tekst adequaat wordt verwerkt, dat
de student adequaat ‘oefent’.
Een groot voordeel van cloze-teksten boven oefeningen is de besparing aan
lestijd voor correctie en aan huiswerktijd voor de student. Bovendien is de
productie van cloze-teksten eenvoudig en zelfs probleemloos als men dat via
een computerprogramma doet.
Mogen we hieruit concluderen dat oefeningen, zelfs in een relatief
natuurlijke vorm, voor taalverwerving overbodig zijn? Voor een antwoord
hierop is het nog te vroeg. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat oefeningen in
een later stadium nuttig blijken. Ook denkbaar is dat oefeningen in de
aanvang van het taalverwervingsproces aanzienlijk eenvoudiger moeten zijn.
Zelfs is denkbaar, ook in de Delftse context, dat oefeningen, anders dan
teksten, minder gevarieerd moeten zijn. Alleen experimenteel onderzoek kan
hier uitsluitsel geven.
| |
| |
| |
Bibliografie
| J.M. Hendrickson, ‘Error correction in foreign language teaching:
recent theory, research and practice’. Modern Language
Journal, 1978, 387 398. |
| |
| A.G. Sciarone, Met de mond vol tanden, Boom, A'dam,
1988. |
| |
| H.D. Seumke, ‘Effects of the red pen’. Foreign Language
Annals, 1984, 195 202. |
|
|