De werkwijze die in de Londense groep doorgaans
gehanteerd wordt, is vrij simpel: de grote lijnen van de te volgen
vertaalstrategie worden in een vroeg stadium vastgesteld, iedere pasage wordt
voorvertaald door zo mogelijk twee deelnemers (idealiter één moedertaalspreker
Engels en één Nederlands), de voltallige groep bespreekt, kritiseert en
verbetert deze voorlopige versies en aan het eind volgt een globale revisie van
de hele tekst.
De belangrijkste resultaten van de vertaalprojecten van zowat de laatste tien
jaar zijn in druk verschenen, telkens in tweetalige vorm, in het tijdschrift
Dutch Crossing
. Het gaat om de volgende teksten: het prozastuk
‘Subjecten’ (1978) van Daniël
Robberechts, te omschrijven als avant-gardistisch totaalproza (Dutch Crossing 11, juli 1980, p. 82-114); de burleske eenakter
‘In een haven’ (1954) van Hugo
Claus (Dutch Crossing 14, juli 1981, p.36-47); het wat
mysterieuze verhaal ‘Fantoches’ (1949) van Simon Vestdijk (Dutch Crossing 19, april 1983, p.
76-81); en de laat-middeleeuwse (zestiende-eeuwse?) klucht
‘Plaijerwater’ (Dutch Crossing 24, december
1984, p. 36-71). Op dit ogenblik is een Engelse vertaling van een posthuum
verschenen prozafragment van Willem Elsschot in
manuscript gereed.
Wat wellicht opvalt in het bovenstaande lijstje, is de afwezigheid van poëzie.
Pogingen om oudere, gebonden poëzie groepsgewijs te vertalen zijn wel ondernomen
maar bij herhaling mislukt. De sporen van die mislukkingen zijn na te trekken in
Dutch Crossing 8 (juli 1979); waar de Engelse versies van
een aantal korte gedichten van Vondel vrijwel zonder uitzondering uit de pen van
individuele vertalers ontsproten zijn, en in Dutch Crossing 14
(juli 1981), waar drie afzonderlijke vertalingen van een sonnet van Hooft naast elkaar zijn blijven bestaan. De reden
waarom dit soort poëzie zich niet leent voor collectief vertalen, heeft
ongetwijfeld te maken met het grote aantal niveaus waarop dergelijke teksten
gestructureerd zijn, zodat de keuze waarvoor een vertaler op een bepaald niveau
opteert, meteen verregaande repercussies heeft op verscheidene andere niveaus;
in zo'n geval wordt het lastig om met een groep vertalers tot overeenstemming te
komen.
Het zoeken naar een consensus is echter hoe dan ook, ongeacht de aard van de te
vertalen tekst, een moeizame aangelegenheid. Als collectief vertalen een
debetzijde heeft, dan ligt die in het tijdrovende karakter van de gezamenlijke
discussie - al staat daar weer winst op een ander gebied tegenover, zoals
aanstonds zal blijken.
Algemeen gesproken zijn er, lijkt mij, een drietal aspecten naar voren te halen
die het collectief vertalen, in de context zoals die hierboven is uiteengezet,
tot een unieke en bijzonder waardevolle ervaring maken. Die positieve aspecten
betreffen het