Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum– Auteursrechtelijk beschermdHandelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten
[pagina 55]
| |
Vertalersopleiding en algemene vorming
| |
[pagina 56]
| |
opleidingspraxis nog altijd als de apex van het kunnen beschouwd wordt, kan alleen maar uitzonderlijk tot een redelijke kostwinning leiden.
Welke zouden de hoofdlijnen van een zinnig opleidingsprogramma voor vertalers kunnen zijn? Ten eerste: het bereiken van een efficiënte tekstproduktie. Dit veronderstelt niet alleen correct en authentiek taalgebruik, maar ook een verfijnd gevoel voor de eigen aard en werking van een tekst. Ten tweede: het leren vertalen. Hier dient in de opleiding een juiste dialectiek tussen praxis en theorie opgebouwd te wordenGa naar eind3: dat mag op een truïsme lijken maar in de bestaande vertalersopleiding treden niet zelden linguïsten zonder enige vertaalervaring als docenten op. Het is trouwens de professionele praxis eerder dan de linguïstische theorie die uitsluitsel zal geven over de vraag naar de kwaliteit van de vertaling. In de praxis hoef je alleen maar te weten welke de slechte, dit is foute, vertaling is; hoe ‘goed’ een vertaling kan of moet zijn, daar kan je eeuwen over discussiëren. Overigens kan je voor deze lijn hetzelfde stellen als voor de eerste: de vertaler moet in de vreemde taal even correct en authentiek als in de eigen taal kunnen produceren, al is iedereen het er over eens dat de vertaler zinniger als een ‘invertaler’ dan als een ‘uitvertaler’ werkt.Ga naar eind4 Ten derde: de toekomstige vertaler moet bijzonder bedreven zijn in de heuristische arbeid. Dit leidt ertoe toch enig nut toe te kennen aan de zogeheten ‘algemeen vormende vakken’, die de Belgische wetgeving zo kwistig over de opleiding verspreidt: als praktische encyclopedieën dan (definitie, bronnen, basislexikon, enz.) voor een bepaald vakgebied. Hieromtrent leert de ervaring dat deze lijn de moeilijkste is: de studenten kunnen niet zoeken, en de docenten kunnen het ‘kunnen zoeken’ niet aanleren. En in de praxis komt het er meer en meer op aan de juiste term te kunnen vinden. Ten vierde: een vertalersopleiding dient een volledige en zich doorlopend vernieuwende inleiding te bieden tot het gebruik van de hele apparatuur die het werk van de vertaler aanzienlijk vergemakkelijkt: van databanken tot ‘tekstverwerkers van de vijfde generatie’. Ten slotte vraagt een nieuw programma voor de vertalersopleiding ook een adequaat evaluatiesysteem. Het huidige Belgische programma, waarbij alle examens in één maand tijd afgelegd worden (wat in se al zinloos is voor een taakgericht programma), is zo overladen dat een evaluatie ervan in de traditionele zin een omslachtige, nodeloos afmattende en vaak onrechtvaardige bedoening wordt. | |
[pagina 57]
| |
Het permanent-zijn van de evaluatie vloeit logisch voort uit de aard van de opleiding. Misschien maakt een stevig uitgebouwde permanente evaluatie de invoering van een ‘credits’-systeem zelfs overbodig, maar dat zal de praxis moeten uitwijzen. De evaluatiemethodiek dient ervan uit te gaan dat een vertaler op zijn vertaalwerk beoordeeld wordt, en niet op de vakken waarover hij bevredigend examen heeft afgelegd, zo eenvoudig is het wel. |
|