Vertalen als didactische werkvorm (Besançon)
Liesbeth
Pascal-de Graaff
Waarom en hoe wordt er door mij aan de universiteit van Besançon met vertalingen
gewerkt?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet ik even een kleine toelichting geven
over de situatie van het onderwijs van het Nederlands in Besançon.
Nederlands wordt hier zoals op de meeste universiteiten in Frankrijk alleen als
bijvak gegeven, dus als tweede of derde taal. Het eerste jaar hebben de
studenten drie uur college Nederlands per week, het tweede jaar twee uur per
week en het derde jaar eveneens twee uur per week (ik laat buiten beschouwing
het college Nederlandse civilisatie en literatuur, een bijvak van vier uur per
week, dat gekozen kan worden door alle studenten, of ze nu de Nederlandse taal
bestuderen of niet).
In de eerstejaarscolleges heb ik dit jaar een nogal traditionele methode
gebruikt. Vorig jaar probeerde ik F. Montens en A.G. Sciarone,
Nederlands voor buitenlanders
, 1984, de Delftse methode. Het resultaat aan het einde van het
studiejaar vond ik niet onbevredigend, maar enkele argumenten, die ik hier zal
opsommen deden mij weer van methode veranderen.
- | Deze studenten leven niet in Nederland zelf en hebben niet die constante
confrontatie met het Nederlands waar de Delftse methode van uitgaat. |
- | Er is slechts drie uur per week voor Nederlands beschikbaar, zodat het
tempo te laag ligt. |
- | De studenten voelen zich niet op hun gemak met deze methode. Ze geven de
voorkeur aan een traditionele aanpak. Dit is voor mij een belangrijk
argument omdat het niet altijd gemakkelijk is studenten voor het Nederlands
te werven. |
Dus gebruikte ik het afgelopen studiejaar de eerstejaarscursus van A. van Seggelen en C.
Huisman. Bij deze cursus horen ook audio-linguale oefeningen. Er wordt
met losse zinnetjes vertaald vanuit de moedertaal en naar de moedertaal, maar al
snel geef ik korte en eenvoudige teksten in het Nederlands. We vertalen deze
globaal, dat wil zeggen dat we niet zoeken naar mooie verta-