| |
| |
| |
Verslag van de secretaris
Dames en Heren, zeer geachte toehoorders,
Vergelijkt men de tweede helften van de beide triënnia die achter ons liggen, dan
zou men kunnen zeggen, dat de laatste 1½ jaar van de periode 1964 - 1967 een
meer afrondend, de laatste helft van het tijdvak 1967 - 1970 een meer op de
toekomst gericht karakter gedragen heeft.
In September 1967 was, om enkele voorbeelden te noemen, juist ons handboek
De Nederlandistiek in het Buitenland
van de pers gekomen, konden wij U als primeur de eveneens zeer
bewerkelijke en nog maar net gereed geworden tweede serie van onze ‘Reizende
Tentoonstelling’ laten zien; om van een kleiner object als de toen zojuist
verschenen 9e uitgave van onze Docentenlijst nog maar te
zwijgen.
In de laatste 1½ jaar van het tijdvak dat dit verslag bestrijkt, is onze blik
vooral op de toekomst gericht geweest, hebben wij ons intensief bezig gehouden
met de voorbereiding van de oprichting van de Internationale Vereniging voor
Nederlandistiek. Het secretariaat zal in andere, jeugdiger handen overgaan,
Neerlandica extra Muros
is begonnen in gedrukte vorm te verschijnen. En zo zou er meer in deze
richting te noemen zijn.
Na aldus de laatste helften van de beide afgelopen perioden te hebben
gekarakteriseerd, moge ik thans in het kort een overzicht van de werkzaamheden
geven die ons in het laatste triënnium hebben bezig gehouden en deze verdelen in
die welke een voortzetting van de activiteiten van de voorgaande periode gevormd
hebben en degene die als nieuwe initiatieven moeten worden aangemerkt.
Tot de eerstgenoemde groep dan behoort de voortzetting van de uitgave van de Docentenlijst, waarvan in de verslagperiode op 1 maart 1968
nummer X, op 1 april 1969 nummer XI en op 1 maart 1970 nummer XII zijn
verschenen. Dit is op zich zelf een droge opsomming, maar | |
| |
alleen
ingewijden kunnen weten, hoeveel correspondentie en accuratesse vereist zijn om
deze lijsten voor de gebruikers tot betrouwbare gidsen te maken.
Een dankbaar, maar moeizaam werk is eveneens de redactie van ons halfjaarlijks
blad Neerlandica extra Muros, waarvan in april 1968 aflevering
10 uitkwam, in november 1968 aflevering 11, in april 1969 nummer 12 en - na
omzeiling van allerlei financiële klippen, waarbij vooral Drs. Thomassen zich
zeer verdienstelijk maakte - in 't najaar van 1969 voor 't eerst in gedrukte
vorm en wel bij de Koninklijke Van Gorcum te Assen, nummer 13, terwijl zojuist,
helaas met aanzienlijke vertraging, nummer 14 van de pers gekomen is. Ik wil er
hier nog eens op wijzen, dat men aan dit blad niet, zoals wel eens gedaan is, de
eisen van een wetenschappelijk tijdschrift mag stellen, want dat het dat niet is
en ook niet zijn wil. Het wil niet meer maar ook niet minder zijn dan de
ondertitel aangeeft. En dat het in dit opzicht vaak unieke informaties bevat, is
door collega's-deskundigen herhaaldelijk erkend.
Hoewel het gereedkomen van de serie Middeleeuwse Cultuur van de Reizende Tentoonstelling tot de voorgaande verslagperiode behoorde,
viel in het tijdperk dat ons thans bezighoudt, de moeizame verzending van de
beide zware kisten van de series I en II en het ter plaatse bezorgen op het door
de betrokken collega's gewenste ogenblik.
Wij betuigen op deze plaats onze warme erkentelijkheid aan de koeriersdienst van
het Ministerie van Buitenlandse Zaken, die deze taak welwillend op zich nam, al
moet hierbij wel opgemerkt worden, dat wij wel eens lange tijd in het onzekere
verkeerd hebben, waar en in welke staat onze met zoveel moeite tot stand
gebrachte en dus kostbare bezittingen zich bevonden.
Wat nu de tweede door mij aangeduide groep van activiteiten: de nieuwe
initiatieven betreft, zou ik de volgende willen noemen:
In de eerste plaats de uitgave door de Werkcommissie van Prof. em. Dr. Adriaan J. Barnouws
Monthly Letters
. Uit onze rondzendbrieven over dit onderwerp zullen verscheidenen van U
zich de geschiedenis van deze publikatie herinneren. Ik moge er hier nog even
kort op ingaan.
Prof. Barnouw had zijn oude vriend Wouter Nijhoff
gepolst over een volledige uitgave van deze brieven in 4 delen die hij gedurende
bijna 40 jaar voor de Netherlands-America Foundation geschreven had. Deze had
hiervoor echter zo'n hoge waarborgsom geëist, dat aan de verwezenlijking van dit
project niet te denken viel. Mijn oud-leermeester, nog uit de tijd van het Haags
gymnasium, schreef mij over deze im- | |
| |
passe, wat tot gevolg had, dat
wij hem aanraadden een bloemlezing van ca. 400 bladzijden uit zijn voornaamste
brieven samen te stellen. De auteur ging hierop met de hem eigen spontaneïteit
onmiddellijk in. Hij zou er behoorlijk het mes inzetten. Na onderhandelingen
over deze beperktere publikatie met de uitgever van Barnouws
Vertellingen van de pelgrims naar Kantelberg
en zijn
Troilus en Chriseyde
, die op niets uitliepen, werden wij benaderd door Prof. H.J. Prakke van de Koninklijke Van Gorcum die de mening
uitsprak dat dit boek er absoluut moest komen. Bij nadere onderhandeling bleek
deze oplossing evenwel ook nog niet zo gemakkelijk te liggen, daar er door deze
uitgever toch ook een waarborgsom van ƒ 10.000 geëst werd. Nu was het Ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen wel bereid de editie financieel te steunen. Maar
toch niet in de genoemde orde van grootte. Er bleef ons dus niets anders over,
dan òf het project te laten vallen òf een vrij grootscheepse intekenactie onder
Barnouws Amerikaanse en Nederlandse oud-collega's, oud-leerlingen, vrienden en
bewonderaars te openen. Wij besloten tot het laatste, hoewel te bedenken viel,
dat Prof. Barnouw al in 1948 van de Koningin Wilhelminaleerstoel aan de
Columbia-Universiteit te New York geëmeriteerd was. Ondanks deze omstandigheid
bleek hij ons tijdens de intekenactie nog allerminst een vergeten man te zijn.
Door veler medewerking kwam het bedrag bijeen en, hoewel Prof. Barnouw helaas
door zijn overlijden op 27-9-1968 de door de Koninklijke Van Gorcum bijzonder
mooi verzorgde editie niet meer in handen heeft mogen nemen, hebben wij hem toch
op 28-6-1968 dus drie maanden voor zijn dood kunnen berichten, dat de uitgave er
met zekerheid zou komen, waarop hij ons antwoordde, dat de datum van ontvangst
van deze heugelijke tijding werkelijk een red-letter-day in zijn leven
betekende.
Wij beschouwen deze zeer bewerkelijke actie als een daad van piëteit tegenover
een van de belangrijkste ambassadeurs der Nederlandse Cultuur in het buitenland
en als een van de meest verblijdende successen van onze commissie gedurende het
afgelopen triënnium.
Een succes werd eveneens gedurende de laatste drie jaren onze uitgave
Het Nederlands in de Wereld
, in de wandeling de brochure Heeroma-Thys
genoemd. De teneur van deze publikatie, die in Engelse, Franse, Duitse en
Spaanse versie aan 435 germanistische instituten over de gehele wereld werd
toegezonden, was uiteen te zetten, dat de studie en het onderwijs in de
germaanse talen zonder die van het Nederlands erbij te betrekken, d.w.z. zonder
ook de mogelijkheid aan te bieden de nederlandistiek als vak te kiezen,
incompleet zijn. Voor deze brochure die eerst in het eveneens in vier
wereldtalen verschijnende bulletin van | |
| |
NUFFIC was opgenomen en in
Duitse versie in het door de Nederlandse Ambassade te Bonn uitgegeven blad
Niederländische Notizen
werd overgenomen, bleek ook van officiële zijde zoveel belangstelling
te bestaan, dat zij tot twee maal toe in een vermeerderde uitgave moest worden
herdrukt. Aan de genoemde instituten werd tevens onze Docentenlijst en aan die
in Europa eveneens een gratis exemplaar van
De Nederlandistiek in het Buitenland
meegezonden. Een aantal dankbetuigingen en gunstige reacties van
directeuren van germanistische instituten vindt men in
Neerlandica extra Muros
, nr. 11, november 1968, blz. 5 opgesomd. Wij zijn bezig na te gaan, in
hoeverre deze aanvankelijk veelbelovende reacties ook in concrete resultaten
kunnen worden omgezet.
Een met name voor de mediaevisten onder ons, maar ook voor alle docenten die het
lezen van middelnederlandse teksten bij hun onderwijs betrekken, nuttige uitgave
was die van de
Lijst van Microreproducties van Middelnederlandse
handschriften
met inleidende artikelen van de hand van mej. Dr. A.F. Dekker en Drs. J. Deschamps, hoofd
van de afdeling handschriften van de Koninklijke Bibliotheek resp. te
's-Gravenhage en te Brussel, waarin zij de geschiedenis van de op initiatief van
de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren en door de Belgische en
Nederlandse regering gesubsidieerde actie tot het microreproduceren van genoemde
handschriften nagaan en de mogelijkheden tot het gebruik ervan door gegadigden
meedelen. In Neerlandica extra Muros, nr. 9, blz. 7 en 25, kan
men de gegevens hieromtrent naslaan.
In hetzelfde nummer 9, blz. 27, vindt men een belangrijk Addendum van de door Prof. Thys opgemaakte
Lijst van Literaire Grammofoonplaten
, die reeds in april 1967 door ons was uitgegeven en die dus als zodanig
niet meer in dit verslag thuishoort.
Een werkzaamheid van groot belang voor de binnen- en buitenlandse nederlandistiek
en die de laatste jaren eindelijk op gang begint te komen, is die van de
‘Werkgroep voor Documentatie der Nederlandse Letteren’, waarin ook de
Werkcommissie vertegenwoordigd is. Zowel door genoemde Werkgroep, die in het
Letterkundig Museum, te 's-Gravenhage op 27-9-1967 is
opgericht, als in de Instituten voor Nederlandistiek te Amsterdam en te Leiden wordt er - en wel in
samenhang met elkaar - aan dit object hard gewerkt. Ondanks de grondige en
wetenschappelijke aanpak, zijn de eerste publikaties van de Werkgroep reeds
dezer dagen verschenen. Het Instituut te Leiden, dat zich vooral op de
documentatie van essays, boekbesprekingen enz. in tijdschriften toelegt, liet
naast de lijst van ‘gedepouilleerde’ tijdschriften al enige | |
| |
malen
resultaten van zijn onderzoek in de vorm van een kaartsysteem verschijnen. De
Werkcommissie gaf o.a. haar medewerking door de lezers van Neerlandica extra Muros van de gang van zaken geregeld op de hoogte te
houden en door een oproep van Drs. J. Borgers tot de
collega's te plaatsen. Wij hopen a.s. donderdag de laatste bijzonderheden over
dit onderwerp van deze bij uitstek deskundige op dit gebied te vernemen.
Al willen wij op de t.d. bevredigende, t.d. onbevredigende resultaten hier niet
nader ingaan, noèmen of althans aanstippen, willen wij toch wel even de
activiteiten in verband met de vragenlijsten die tijdens het
vorige colloquium aan de deelnemers werden uitgereikt en na afloop aan de
collega's die het colloquium niet hadden bijgewoond, werden toegezonden. Zij
betroffen:
1. | een rouleersysteem van Nederlandstalige dagbladen, |
2. | gratis abonnementen op nederlandistische vaktijdschriften, |
3. | films over Nederlandse literatuur, |
4. | de toezending van de beide series der ‘Reizende Tentoonstellingen’, |
5. | een eventuele aansluiting bij de I.A.U.P.L. (International Association of
University Professors and Lecturers). |
Het spreekt vanzelf dat de binnengekomen antwoorden op genoemde vragen wederom
tot uitgebreide briefwisselingen over de vermelde thema's aanleiding gaven.
Niet van belang ontbloot is m.i. ook het op gang komen van een doelstelling die
reeds lang bij ons leefde, nl. de oprichting van een reeks publikaties van
buitenlandse nederlandisten die wij, misschien niet erg origineel, maar wel ‘to
the point’
Bibliotheca Neerlandica extra Muros
hebben gedoopt.
Zij zal bij de Fa. Martinus Nijhoff, die over zoveel relaties met het buitenland
beschikt, verschijnen. Als eerste uitgave is reeds in mei van dit jaar
uitgekomen de door de Van Ostaijen-kenner Drs. G. Borgers n.a.v. een verzoek van ons zeer goed
beoordeelde dissertatie van Dr. E.M. Beekman
(Amherst, Mass.) over van Ostaijens proza:
Homeopathy of the Absurd
. Als tweede editie is thans ter perse Prof. Barnouws vertaling van
Elckerlyc
‘The Mirror of Salvation’ waarvoor de auteur nog in 1963 een inleiding
had geschreven. Mogelijk zullen het proefschrift over P.C.
Boutens van John Irons, lector voor Engels te Kopen- | |
| |
hagen, en een ‘Kurzgefasste Grammatik Niederländisch’ van Prof. K.R.G. Worgt
te Leipzig volgen.
De mij toegemeten spreektijd dwingt mij mij te beperken. Zo wil ik slechts enkele
activiteiten noemen zonder nader in bijzonderheden te treden:
De benoeming van Prof. Dr. J.E. Loubser tot lid van de
Werkcommissie in plaats van Drs. J.Z. Uys, die het
universitair onderwijs had verlaten, aan welke benoeming een zorgvuldig polsen
van een aantal Zuidafrikaanse hoogleraren was voorafgegaan.
Een uitvoerige correspondentie met Prof. Drs. S.
Wojowasito, lector Nederlands aan de I.K.I.P. te Malang en de heer S.A.M. Gaastra, leraar Nederlands vroeger te Semarang,
thans te Heerlen, die reeds in 19591 en 196711 een Engels-Indonesisch woordenboek Kamus-Umum Bahasa
Inggeris-Indonesia hebben uitgegeven en thans tot de samenstelling van
een Nederlands-Indonesische dictionaire zouden willen komen.
De toezending op zijn verzoek aan Prof. Dr. H. Schulte
Nordholt van namen van mogelijke kandidaten voor het lectoraat
Nederlands te Rome, dat in september 1969 vacant zou worden, met hun gegevens en
getuigschriften van hun voornaamste hoogleraren.
Zo zou er met name inzake de hulpverleningen en bemiddelingen in de meer
persoonlijke sfeer, nog veel te noemen zijn doch ik moet het, wat de groep
nieuwe initiatieven betreft, hierbij laten.
Wel wil ik nog even stilstaan bij wat ik hier al de hoofdbezigheden van de
laatste anderhalf jaar genoemd heb: de voorbereidingen voor de oprichting van de
Internationale Vereniging voor Nederlandistiek.
Verleden jaar juni werden de ontwerp-statuten opgesteld en met een toelichting
daarop en een ‘Plan voor de oprichting van een International Association for
Netherlandic Studies’ aan de hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan
buitenlandse universiteiten en aan de Nederlandse en Belgische ministers van
onderwijs toegezonden, in een wat later stadium eveneens aan de gewone
hoogleraren in de Nederlandistiek in België en Nederland. Van de collega's in
binnen- en buitenland kwam een groot aantal, op een enkele uitzondering na,
positieve en vaak enthousiaste reacties binnen. Eveneens een hoeveelheid
interessante voorstellen tot verbetering en aanvulling. Ook het Nederlandse en
het Belgische ministerie van Onderwijs, afd. Internationale Betrekkingen,
wijdden veel aandacht vooral aan de ontwerp-statuten. Het Dagelijks Bestuur | |
| |
had over deze aangelegenheid met de betrokken ambtenaren
verschillende besprekingen, waarin wij aangaande diverse wijzigingsvoorstellen
tot overeenstemmmg konden komen, in die zin dat wij op ons namen de betreffende
wijzigingen in de eerste algemene vergadering van de I.V.N. te zullen
verdedigen. Dit is gisteren gebeurd. En ik geloof hiermee aan het eind van mijn
overzicht van de voornaamste activiteiten van de Werkcommissie gedurende de
laatste drie jaren te zijn gekomen.
Dames en Heren, dit is de laatste maal dat ik hier als secretaris van de
Werkcommissie verslag voor U uitbreng. Staat U mij toe deze gelegenheid aan te
grijpen om er nog een zeer kort persoonlijk woord aan toe te voegen.
Zoals ik al aan de collega's schreef in de brief, waarin ik mijn afscheid
aankondigde, heb ik dit werk, dat ik 9 jaar geleden op mij nam, met liefde, ik
mag misschien wel zeggen met hartstocht gedaan. De drijvende kracht daarbij
waren mijn eigen ervaringen gedurende 12 jaren als lector voor Nederlands te
Bonn opgedaan. Ik had aan den lijve ondervonden hoe geïsoleerd, ja eenzaam een
docent in een kleinere taal zich te midden van de vele studierichtingen en
instituten die een universiteit vormen, kan gevoelen; hoe hij er dikwijls de
enige is die de taal en cultuur van zijn moederland kent en er op een enkele
collega die misschien voor het Nederlands voelt, doch voorts slechts op zijn
grotere of kleinere kring van studenten en op zichzelf is aangewezen.
Uit deze nijpende behoefte aan contact met vakgenoten aan andere universiteit en
in binnen- en buitenland is de Werkcommissie, nu de Internationale Vereniging
voor Nederlandistiek, geboren. Deze vertegenwoordigt zij en uit hun naam spreekt
en werkt zij. Zij is hierbij allereerst op een goede en duidelijk afgebakende
samenwerking met het Belgische en Nederlandse Ministerie van Onderwijs
aangewezen. Dat deze samenwerking van ambtenaren en het bestuur van de I.V.N.
steeds in goede harmonie, royaal en met erkenning en waardering van elkaars
motieven, krachten en kundigheden moge verlopen, is de vurige wens van Uw
scheidende secretaris.
Tenslotte moge ik hier nog een woord van hartelijke dank richten tot mijn
medeleden van de Werkcommissie, in het bijzonder tot mijn medeleden van het
Dagelijks Bestuur, de heren Thys en Thomassen, met wie ik al die jaren in zo nauw contact
en op zo prettige en vriendschappelijke wijze heb mogen samenwerken, tot de
NUFFIC, die met onverdroten ijver onze dikwijls omvangrijke administratie heeft
verzorgd, tot mijn assistente mevrouw Moolenburgh, die mij op een wel- | |
| |
haast onnavolgbare wijze met al haar toewijding, intelligentie en
accuratesse sinds september 1966 heeft ter zijde gestaan, tot de collega's, van
wie ik in de loop der jaren zovele bewijzen van warme erkentelijkheid en
waardering heb mogen ontvangen en tot de regeringsinstanties zonder wier
bijstand ons werk onmogelijk zou zijn geweest. Ik denk hier zowel aan de
Belgische en Nederlandse Ministers van Onderwijs die sinds 1961 aan het bewind
zijn geweest, als aan de ambtenaren van de afdelingen Internationale
Betrekkingen van hun departementen, op wie wij vooral zijn aangewezen geweest:
de heren Mr. P. Berckx, Drs. B.E.J.M. de Hoog, de heer H.A.J.M. Vrijhoef en in
een zeer veelvuldig schriftelijk en telefonisch contact: mejuffrouw Mr. E.
Talsma. Moge het de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek gegeven zijn
in vruchtbare samenwerking met de autoriteiten ook die taken tot een goed einde
te brengen die tijdens het bestaan van de Werkcommissie nog onvoltooid gebleven
zijn en mogen er in de komende jaren, tot heil van de nederlandistiek in binnen-
en buitenland, nog vele initiatieven ontwikkeld worden die in de afgelopen jaren
nog niet aan de orde zijn geweest.
***
Hierna spreekt de voorzitter een bijzonder woord van dank ter gelegenheid van het
afscheid van Dr. Jalink als secretaris. Zijn bijzondere verdiensten gedurende
zijn negen jaar lang beklede secretariaatsfunctie worden daarbij in het licht
gesteld. De op de openingszitting aanwezige personaliteiten en collega's
betuigen niet alleen door een langdurige en warme ovatie hun erkentelijkheid
voor het vele werk dat Dr. Jalink met enthousiasme voor de buitenlandse
neerlandistiek heeft verricht, zij zijn er tevens getuigen van dat hem, namens
alle collega's een blijvende herinnering aan negen jaar samenwerking wordt
meegegeven: een door de extramurale docenten bijeengebrachte intekening op de
Opera Omnia van P.C. Hooft. Zichtbaar ontroerd heeft Dr.
Jalink deze hulde, waarbij ook Mevrouw Jalink wordt betrokken, in ontvangst
genomen.
|
|