missen. Ten aanzien van congressen is men nog steeds niet verder kunnen komen
dan de toespraak.
Nu U dus, in de lijn van deze traditie, mijn gevangene is en ten minste naar het
uiterlijk aan mijn lippen gekluisterd, wil ik dit kostbaar moment van Uw
aandacht niet voorbij laten gaan zonder U met overtuiging een goed en vruchtbaar
congres toe te wensen. Ik mag dat in de eerste plaats doen namens minister
Veringa, die tot zijn spijt verhinderd was U persoonlijk te komen toespreken. Ik
doe dat ook namens mijzelf, namens het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen, en - als U mij die gedachte toestaat - namens Nederland.
Immers, de subsidiegelden, die U zowel door de Belgische als de Nederlandse
regering ter beschikking zijn gesteld om dit colloquium te kunnen houden, komen
uit de beurs van de belastingbetaler. Zij zijn U ter beschikking gesteld in de
overtuiging, dat de belastingbetaler daarmee instemt omdat een duidelijk
algemeen belang wordt gediend.
Wij zijn nog niet zover met een verenigd Europa, zelfs niet met een echte
Benelux, dat een Nederlandse overheidsdienaar zich de spreekbuis zou mogen
achten van de Belgische belastingbetaler. Ik moet mij dus in deze
gedachtenontwikkeling een beperking opleggen die Uw kring naar ik aanneem, heel
weinig aanspreekt. Anderzijds blijkt dat voor dit congres de nationale grenzen
niet veel meer betekenen dan een getekende streep op een landkaart, want de
Belgische en de Nederlandse overheden beschouwen Uw colloquium als een volstrekt
gezamenlijke aangelegenheid.
Het is thans voor de vierde maal sinds 1961 dat U Uw colloquium houdt. Met andere
woorden: U bent nu negen jaar oud. Volgens het geldend spraakgebruik bent U dus
nog ver van Uw volwassenheid verwijderd, al is het waar, dat ook in onze streken
de volwassenheid aanzienlijk vroeger intreedt dan voorheen. Maar wie van U zou
mij het genoegen willen ontzeggen Uw colloquium met het epitheton ‘vroegrijp’ te
sieren?
De toepasselijkheid van dit epitheton heeft U gisteren aangetoond door de
oprichting van de Internationale Vereniging voor Nederlandistiek.
Met dit initiatief heeft U de ernst van Uw doelstellingen aangetoond en
vastgelegd. Naar ik mij voorstel, liggen die allereerst op het vlak van de
wetenschapsbeoefening. Dit sluit volkomen aan bij de opvatting die op het
Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen leeft ten aanzien van de
bevordering van de nederlandistiek in het