mentatiecentrum te 's-Gravenhage, die
ons bij de voorbereiding behulpzaam geweest is, veel dank verschuldigd zijn.
Voorts waren hier nog twee verzamelingen, en wel op lange tafels uitgespreid en
gerangschikt, te bewonderen: ten eerste de publikaties van buitenlandse
nederlandisten, die deze in de loop der jaren aan de Werkcommissie hebben
geschonken, de zogenaamde Centrale Verzameling. En voorts een door de Boekhandel
en Uitgevers Maatschappij Martinus Nijhoff N.V. verzorgde collectie
vakliteratuur, die begrijpelijkerwijs zeer de aandacht van de buitenlandse
nederlandisten trok, daar men hier bijeenvond, wat anders in urenlang bestuderen
van fondscatalogi en prospectussen moeizaam moet worden samengezocht en besteld.
Op dezelfde eerste Colloquiumdag vond 's avonds om 20 uur een zeer geanimeerde
ontvangst door Z.E. de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, Dr. G.H. Veringa
plaats. En wel in het mooie, feestelijk verlichte Barokpaleisje, gebouwd door
graaf Maurits van Nassau, stadhouder van Brazilië, thans het Koninklijk Kabinet
van schilderijen ‘Het Mauritshuis’, welke ontvangst door een rijkelijk voorzien
koud buffet werd gevolgd en opgeluisterd, dat de genodigden, waaronder men ook
verscheidene niet-deelnemers aan het Colloquium aantrof, nog lang bijeen hield.
Voor woensdagmiddag en -avond 6.9.1967 stond er een autobustocht naar het
Rijksmuseum Kröller-Müller op de Hoge Veluwe met o.m. zijn rijke Van
Gogh-verzameling op het programma, na een bezoek waaraan in de Commanderije ‘De
Kloosterhoeve’ te Harmelen, een in 1288 door Herman van Woerden gebouwde
boerderij, thans als restaurant ingericht, werd gedineerd. Via de Vereniging van
Letterkundigen waren op dit diner en daarop volgende ‘neut’ een aantal
Nederlandse schrijvers uitgenodigd. Hoe geslaagd tijdens het Tweede Colloquium
een dergelijk samentreffen van buitenlandse nederlandisten met Vlaamse
schrijvers (toen in het Rode Klooster in het Soniënwoud) ook geweest was, hun
Nederlandse collega's lieten het tot aller teleurstelling afweten, behalve hun
voorzitter en Mevrouw Stuiveling die ons daardoor slechts te meer welkom waren.
De schrijvers hadden zich vergist, want het werd een bijzonder genoegelijke
avond, die opgeluisterd door harpspel en zang door Lea de Boer van volksliedjes
uit allerlei landen, de gasten tot middernacht bleef boeien.
Op de derde Colloquiumdag werd na de ochtendvergadering Emile Degelins verfilming
van Karel van de Woestijnes meesternovelle: ‘De boer die sterft’ vertoond,
terwijl na de middagvergadering een gemeenschappelijk bezoek gebracht werd aan
het Rijksmuseum Meermanno-Westreenianum (Museum van het Boek). 's Avonds vond
een ontvangst van het Gemeentebestuur van 's-Gravenhage in het Gemeentemuseum
plaats,