| |
| |
| |
Verslag van de discussie op de derde werkvergadering
De Voorzitter: U hebt dus een en ander gehoord uit de
persoonlijke ervaringen van Collega Lagerwey. Ik geloof dat hij zelf ons een
beetje uitgedaagd heeft en ik verwacht dan ook een levendige discussie. Zijn er
vragen aan Professor Lagerwey?
Dr. G.D. Jonker (V.U. Amsterdam): Mijnheer de Voorzitter, dat
ik het woord vraag is niet om in discussie te treden met Prof. Lagerwey, want
dan zou ik mezelf het gras voor de voeten wegmaaien voor morgenochtend, terwijl
hij dat al genoeg gedaan heeft vanmorgen. Maar ik heb het woord gevraagd om mijn
waardering te tonen voor wat hij gezegd heeft. Prof. Lagerwey wil, naar ik uit
zijn referaat meen beluisterd te hebben, al heel spoedig beginnen met de poëzie.
Dat lijkt mij een beetje angstwekkend, om de poëzie in de eerste plaats, in de
tweede plaats om de kennis van de taal. Ik dacht namelijk dat deze moderne
methode, of die nu audio-linguaal of audio-visueel is, zich richt op slechts een
gedeelte van wat de taal is, namelijk op datgene wat zich laat tellen en meten.
Al deze cursussen die met veel moeite zijn gemaakt en waarvoor ik veel
waardering heb, berusten, althans gedeeltelijk, op statistische gegevens.
Datgene wat wij van de taal weten is nog steeds heel weinig. Ik ben
waarschijnlijk de domste filoloog die hier aanwezig is, want ik moet bekennen
dat ik niet weet wat taal is. Wel meen ik, dat wij aan wat wij taal noemen
verschillende aspecten kunnen onderscheiden en dat het arithmetische en het
ruimtelijke aspect in elk geval niet ons de taal zelf in de greep geven. Wanneer
wij dus, met welke methode dan ook, juist dat telbare en meetbare als zeer
waardevolle springplank naar de kennis van de taal voor onze leerlingen gaan
gebruiken en naar voren brengen en door een soort sympathieke hersenspoeling hun
eigen maken, dan geloof ik, dat wij bezig zijn met iets van de taal waar de
poëzie zo oneindig ver bovenuit rijst, dat ik de poëzie er in dat stadium
beslist buiten zou willen laten. Niet alleen terwille van de poëzie zelve, maar
ook terwille van de kennis | |
| |
die wij onze leerlingen trachten bij te
brengen. Dank U.
Ik zou er nog aan toe kunnen voegen. Mijnheer de Voorzitter, dat nu er één schaap
over de dam is, laten nu de wijzen ook het woord nemen.
Mevr. M.H. Eliassen-de Kat (Oslo): Ik zou toch graag een klein
pleidooi voor het gebruik van poëzie willen houden, omdat ik geloof dat in de
eerste plaats bij degenen die zich interesseren voor een taal en zich daarin
verdiepen, toch altijd een gevoel voor poëzie aanwezig is. In de tweede plaats
meen ik dat taal ook muziek is en dat dus het ritme dat in poëzie zo'n
overweldigend grote rol speelt, een beroep doet op de belangstelling en het
taalgevoel van de studenten. Dus voorzover ik kan nagaan en zover ik ook uit
mijn korte praktijk zelf weet, is het gebruik van, laten we dan zeggen
eenvoudige poëzie, toch wel een heel dankbaar onderwerp, zowel voor de
leerlingen als voor de docent. Juist doordat het van de leerlingen eist een zich
stellen boven het mechanisme en een met elkaar bekijken wat de poëzie van een
taal eigenlijk kan zijn, en ik geloof dat je daarmee toch ook in de taal die
geleerd moet worden wel degelijk dieper kan doordringen. Door het samen
bespreken en het samen leren begrijpen van de poëtische mogelijkheden die een
taal bezit. Dank U.
De Heer H. Dörner (Heidelberg): Mijnheer de Voorzitter, Dr.
Jonker meende aanspraak te mogen maken op de titel van de domste filoloog, maar
op deze titel zou ik toch voor mezelf beslag willen leggen. Ik ben nog bepaald
geen vakman. Maar wat Prof. Lagerwey gezegd heeft over de verschillende methodes
vreemde talen te leren lijkt mij zo belangrijk, dat ik hem zou willen vragen
naast de Engelstalige boeken die hij heeft opgesomd, ook enkele Duitse werken te
willen noemen die de docenten in het Duitse taalgebied op deze weg zouden kunnen
voorthelpen.
De Heer F. Wachendorff (Djakarta): Ik zou graag iets willen
zeggen over de opmerking van Prof. Lagerwey, dat het Nederlands ondanks
verschillende accenten en intonaties toch verstaanbaar is voor Nederlanders. Ik
zou zeggen: dat is geen nadeel, het is een zeer groot voordeel. Als men kijkt
naar het Engels, dat toch een wereldtaal is, dan ziet men hoe flexibel, hoe
buigzaam deze taal is. En juist door de verbreidheid van het Engels zijn er
zoveel variaties en toch verstaan Engelssprekenden elkaar heel goed. Ik zou
zeggen dat men daarin niet al te scrupuleus moet zijn. Zo herinner ik mij dat er
voor de oorlog bijvoorbeeld in Indonesië een polemiek was in een blad van de
Christen-onderwijzersvereniging betreffende het onderwijs in het Nederlands,
waarbij werd voorgestaan dat het Nederlands, de schone moedertaal - zo noemde
men die - zo zuiver mogelijk moest onderwezen worden en dus alleen maar door
Nederlanders. Ik heb toen meegedaan aan die polemiek omdat ik wist dat dit een
onjuist standpunt was. Want in Indonesië met een bevolking van over de 100
miljoen | |
| |
kon men moeilijk verwachten dat iedereen zijn Nederlands
zuiver sprak. En het merkwaardige was dat ik ook voor de oorlog collega's kende,
Nederlanders, die niet zeiden ‘zij’, maar ‘zullie’ en die met verschillende
accenten spraken. Ik zou zeggen: we moeten natuurlijk trachten naar de grootst
mogelijke taalzuiverheid, maar tegelijk moeten we ook beseffen dat studenten of
leerlingen het onmogelijk beter kunnen doen dan de leraren, professoren of
lectoren die hun de taal onderwijzen. Voorzover die docenten native-speaker
zijn, mensen voor wie de taal die zij onderwijzen de eigen moedertaal is, kan
men zuiver Nederlands verwachten, maar in landen waar ze niet zoveel contact
hebben met Nederland, kunnen wij het doen zoals de Engelsen het doen:
verstaanbaar zijn. Iets anders is, in Indonesië werd ook voor de oorlog gevraagd
van mensen die in Indonesië geboren en getogen waren, dat ze het Nederlands
beheersten, het algemeen beschaafd. Ik zou zeggen: in bepaalde landen kunnen we
misschien wat meer tolerant zijn.
Dr. G.-H. Arendt (Keulen): Ik ben het met de Heer Wachendorff
wel eens, maar toch vind ik het aan de andere kant jammer dat er niet een betere
norm bestaat voor de uitspraak van het Nederlands. Voor het Duits heb je b.v.
Duden, en Sieb, Die Deutsche
Hochsprache, voor het Engels heb je Jones, en ik zou het toch wel
toejuichen als er ook eens voor het Nederlands een dergelijk boek zou
verschijnen, dat voor de toenadering tussen Noord en Zuid variaties zou toestaan
en dat toch een beetje meer norm voor de uitspraak van het Nederlands zou geven.
Prof. Dr. J.E. Loubser (Port Elizabeth): Mijnheer de
Voorzitter, ik wilde aan Prof. Lagerwey een vraag stellen over de didactiek. Als
ik het goed heb begrepen gaat Prof. Lagerwey uit van de verschillen tussen de
moedertaal van de studenten en het Nederlands in dit geval. Zou dit een juiste
benadering zijn, of moeten wij uitgaan van het Nederlands als zodanig, afgezien
van welke andere taal dan ook? Ik geloof dat het Franse CRÉDIF-stelsel dit
laatste doet. Die methode gaat uit van bepaalde frequenties van verschijnselen,
in het Frans dan, van bepaalde constructies, bepaalde uitdrukkingen en precies
dezelfde cursus wordt dan gebruikt, afgezien van wat de moedertaal van de
student is, of dat nu Arabisch, Russisch of welke taal ook is. Ik heb mij niet
in de problematiek verdiept zoals Prof. Lagerwey dat gedaan heeft, en ik zou
graag van hem hier iets over horen.
Prof. Lagerwey: Ik ben U zeer dankbaar voor die vraag. Mag ik
nu maar meteen hierop antwoorden? Hebt U het proefwerk ontvangen? Laat ik dan
eerst beginnen daarover iets te zeggen. Ik geloof dat U gelijk hebt, dat men
zoveel mogelijk van het Nederlands uit moet gaan, maar U zult ook moeten
toegeven dat het op de een of andere wijze de student | |
| |
duidelijk zal
moeten worden wat de betekenis, wat de gevoelswaarde van de woorden is. Dit is
altijd weer het probleem. Nu ben ik niet goed op de hoogte van de audio-visuele
cursus; ik meen dat daarmee veel bereikt is en kan worden. Ik heb alleen de
cursus gezien die in België wordt voorbereid, of althans een gedeelte daarvan,
en ik zou hier nog veel meer over willen weten. Het lijkt mij echter bijzonder
moeilijk om door tekeningen, foto's of dia's al de mogelijke verschillen aan te
geven waardoor het de student duidelijk wordt wat er precies in een bepaalde
situatie gezegd moet worden. Die situaties verschillen onderling zo enorm en ook
dacht ik dat een bepaalde situatie niet altijd hetzelfde respons oproept. Dan
moet ik ook nog dit zeggen. U spreekt Nederlands en ik spreek Nederlands, ik als
Amerikaan die Nederlands geleerd heeft. En wat valt mij nu steeds weer op, ook
in mijn eigen gebruik van het Nederlands? Zodra ik maar even aarzel en niet weet
wat ik zeggen moet, verval ik automatisch in het Engels patroon. Daar kan ik
niets aan doen, die transfer, die overschakeling gaat automatisch. En daarom is
het, denk ik, ook uiterst belangrijk dat de docent steeds aandacht hiervoor
heeft. Men heeft mij daarop nooit gewezen totdat ik met de studie van de
toegepaste taalwetenschap begonnen ben. Jarenlang heb ik studenten zinnen laten
vertalen, heb ik ze naar het bord laten komen en hebben wij die zinnen
gecorrigeerd. Later kregen ze die zinnetjes nog eens in gewijzigde vorm en ik
zat 's avonds te corrigeren en nog eens te corrigeren. En nu laat ik de
studenten werk maken; nu ga ik echter ook steeds kijken: wat voor fouten maken
ze? Ik kan van tevoren zeggen, als ik een opgave geef, welke fouten de studenten
zullen maken. In 90% van de gevallen weet ik van tevoren, ook als ik de student
iets laat vertellen, welke fouten hij zal maken. Bij deze nieuwe aanpak gebeurt
dat minder. Het wordt natuurlijk niet geheel vermeden. Zelfs mij overkomen die
fouten, maar het gebeurt minder vaak en daarom vind ik het zo belangrijk. Het is
niet een kwestie dat wij alleen maar daarop wijzen, maar U kent allen de oudere
taalboeken. Ik herinner het mij nog goed. Je begint b.v. met een hoofdstuk over
het meervoud. Ik zal U een voorbeeld geven - ik zal de naam van de auteur niet
noemen, hij is echter hier niet aanwezig, zodat ik het hier gerust kan zeggen.
Ik kom dan b.v. in hoofdstuk 3 een les tegen over het meervoud in het
Nederlands. Als ik me niet vergis, staan er in dit lesje 14 regels voor de
meervoudsvorming van het Nederlands. En als de student dan die regels misschien
in zijn hoofd geprent heeft of die gelezen heeft, dan krijgt hij wat zinnetjes
ter vertaling van het Nederlands in het Engels en van het Engels in het
Nederlands. En wat beogen die zinnetjes? Alleen maar een controle of de student
nu die regels, veertien regels asjeblieft, al kent. Ik zeg dat die didaktiek
nonsens is. Dat bestaat niet; dat kan niemand leren | |
| |
en de studenten
zullen steeds fouten maken. Ik heb vroeger hier op de ULO gezeten en ik weet nog
goed: bij de Duitse les kregen we ook een heel grote kaart met de
meervoudsvormen in het Duits. En ik kan U nog sommige rijtjes opzeggen na 30
jaar. Als ik echter zat te lezen of een vertaling zat te maken, dan dacht ik: in
welke rij staat dat woordje nu toch ook weer? Eindelijk vond ik het. Ik heb
hetzelfde gedaan bij het Frans. We kregen een boekje waar 1500 woorden in
stonden, 30 woordjes per les, 50 lessen, en die heb ik uit mijn hoofd geleerd.
Die woorden stonden altijd in een verband: etenswaren, meubilair, en je deed het
maar. Je probeerde er een soort ritme aan te geven, dan kon je het tenminste nog
een beetje beter onthouden. Maar kwam ik die woorden dan tegen, dan herkende ik
er niet een. Zo leert men, geloof ik, een taal niet. Ik moet ook zeggen, ik
schaam me een beetje dat ik hier sta in Nederland, waar men toch zoveel doet aan
talenstudie. Ik geloof dat nergens ter wereld zoveel aan vreemde-talenstudie
wordt gedaan als hier. En ik heb ook verbaasd geluisterd naar Nederlandse
hoogleraren of dominees die naar ons land kwamen. Prof. Heeroma schrijft een
boek in het Duits, anderen schrijven in het Frans; Huizinga, ik weet niet
hoeveel talen hij gemakkelijk gebruikte. Maar ik heb ook naar die hoogleraren en
dominees moeten luisteren die bij ons in het Engels kwamen preken. Vroeger
bewonderde ik dat nogal, maar nu ben ik eens gaan luisteren wat voor taal ze
eigenlijk gebruiken. Nu ga ik naar de klank, naar de intonatie van die man
luisteren, naar de zinsbouw, en wat valt me op? Ik kan ze niet eens meer
verstaan. De kennis die zij van de taal hebben, is in de grond van de zaak
boekenkennis, schriftelijke kennis. En nu moet ik toegeven dat U hier in de
gelegenheid bent vaak naar het buitenland te gaan. Die gelegenheid bestaat er
voor ons niet, behalve dan naar een Spaanstalig land. Daarom geloof ik, dat het
vooral voor ons van groot belang is, voor ons die in het buitenland wonen, om
heel goed op de hoogte te zijn en ik weet, als U straks dat papier nog krijgt,
zult U zien dat er door mijn studenten in 25 zinnetjes fouten zijn gemaakt, en
ik zou U willen vragen: wat voor fout is hier gemaakt? En als ik dan die
zinnetjes naga - en ik heb een willekeurige keuze gemaakt - dan zult U zien dat
elke fout die in die 25 zinnen gemaakt is, is ontstaan door letterlijk
overbrengen van het Engels in het Nederlands.
De Voorzitter: Ik heb eerst twee zakelijke mededelingen. Er is
bericht van verhindering binnengekomen van Zijne Excellentie de Heer J. Grauls,
Gevolmachtigd Minister van België. Verder dat wij voor de tweede helft van onze
discussie als gast hebben de Heer van Kerkhove van de Vlaamse Televisie. Onze
Collega Wilmots heeft het woord gevraagd voor een mededeling.
| |
| |
Lic. J.C. Wilmots (voorh. Frankfort a.d. Main): Mijnheer de
Voorzitter, Hooggeleerde Heren, geachte Collega's, ik ben wel enigszins in
verlegenheid, omdat hier vanmorgen al iets gezegd is over boeken van heren
professoren uit het Duitse taalgebied. Maar nu krijg ik van de Voorzitter de
gelegenheid iets te zeggen over mijn eigen boekje. Dit doe ik graag in
aansluiting op wat Prof. Lagerwey in zijn inleiding heeft te berde gebracht. De
cursus die ik U zou willen voorstellen, is ontstaan tijdens de drie jaren dat ik
in Frankfort aan de Main gelegenheid heb gehad Nederlands te onderwijzen aan
Duitsers. De cursus berust op een directe methode en gaat uit van wat ik noem
spraakkunstverhaaltjes en die verhaaltjes zijn ontworpen naar de concentrische
ontwikkeling of wel naar de progressiviteit, zowel wat de woordenschat als wat
de vormleer en de taalpatronen betreft. Concentrische ontwikkeling of
progressiviteit betekent dat in de eerste lessen geen enkele vorm, geen enkel
taalpatroon wordt gebruikt dat nog in de volgende lessen aan de orde moet komen.
Op die manier wordt de aandacht van de student altijd weer toegespitst op
bepaalde vormen en taalpatronen die min of meer op de bekende wijze worden
aangebracht. De lesjes en de tekst zijn geen eigenlijke conversatie, maar kunnen
daar wel voor dienen. Ook is telkens na het geheel van tekst, verder afgeleide
spraakkunst en oefeningen een voorbeeld van conversatie gegeven. Een conversatie
opstellen zoals die moet verlopen, is natuurlijk helemaal onmogelijk; maar het
is alleen een suggestie van eventueel controle uitoefenen op de antwoorden van
de student. De student kan dit voorbeeld ook voor zichzelf gebruiken en dan b.v.
de rechterhelft van het blad bedekken, zodat hij het antwoord niet dadelijk
ziet. Wat afleiden van de grammatica betreft, heb ik steeds naar eenvoudigheid
en soberheid gestreefd; geen ingewikkelde regels, vooral geen regels zonder dat
er voorbeelden aan vooraf zijn gegaan en waar geen uitleg nodig was, is die ook
niet gegeven. Sommige van deze oefeningen - natuurlijk niet allemaal - zijn,
naar ik meen, zonder meer te gebruiken in het talenpracticum; dat is gemakkelijk
te merken als men enige ervaring heeft met een talenpracticum. Er is nergens aan
vertaalwerk gedaan, omdat ik mij baseerde op de directe methode en ik ervan
overtuigd ben dat het vertalen in een vreemde taal het resultaat moet zijn van
moeizaam verworven taalkennis en niet het middel om daartoe te komen. Mocht
iemand van U belangstelling hebben voor deze cursus, dan ben ik altijd bereid
hem die op verzoek te sturen. Ik heb er een kleine gebruiksaanwijzing bij
geschreven. Daarin kunt U in wat uitgebreider vorm lezen hoe het zou kunnen. De
teksten zijn altijd zo geschreven dat, geloof ik, niemand erbij in slaap zal
vallen. Het was namelijk de bedoeling de zaak zo boeiend mogelijk te maken. Hier
en daar zijn er wat grapjes in verwerkt. Het | |
| |
nuttige is dus zoveel
mogelijk met het aangename verenigd, wat toch ook van betekenis is voor de
studie van een taal. Ik ben de Voorzitter heel dankbaar voor de gelegenheid die
ik hier heb gehad mijn cursus bij U bekend te mogen maken. Ik vraag excuus als
dit op enige vorm van propaganda zou lijken; dat is niet de bedoeling. Ik wilde
U alleen in kennis stellen van mijn project. U kunt het allemaal inzien en voor
elke vorm van kritiek zal ik steeds dankbaar blijven.
De Voorzitter: U zult wel gemerkt hebben dat de test van Prof.
Lagerwey inmiddels is klaargekomen. Ik nodig hem gaarne uit om, wanneer er iets
aan toe te voegen is, dat nu te willen doen.
Prof. Lagerwey: Ik zou graag Uw aandacht even willen vragen
voor Oefening 10. Dan wordt het wel een beetje een les, maar dat vindt U
misschien ook wel eens prettig, want U wilt hier toch ook wel wat leren. Ik zou
U willen vragen om die zinnetjes van mij te corrigeren. Dat kunt U natuurlijk
allemaal gemakkelijk doen, maar ik veronderstel dat de meesten van U wel Engels
kennen en dan zou ik U willen vragen: waarom heeft de student deze fout gemaakt?
Waarom zegt hij en schrijft hij: ik voel vanmorgen heel goed?
In het Engels luidt deze zin: I feel very well this morning.
Het werkwoord is in het Engels niet reflexief. Daarom zegt hij hier niet: ik voel me..., maar ik voel vanmorgen heel
goed. Maar de betekenis wordt daardoor totaal anders. Iemand zou dit b.v.
kunnen zeggen, die aan het boetseren is of iets dergelijks.
Ben je erg druk met examens? dat moet natuurlijk zijn: heb je het erg druk met examens? Waarom maakt hij die kromme
vertaling? Omdat men in het Engels zegt: are you very busy?
Hij gebruikt weer het Engels patroon. Dit zijn geen voorbeelden die ik gemaakt
heb, maar die ik uit proefwerken van mijn studenten overgenomen heb.
Wil je met mijn elektrisch apparaat scheren? Weer een werkwoord
dat in het Nederlands reflexief is, in het Engels niet. Do you want
to shave with my electric shaving apparatus?
Ik loop colleges alleen 's middags. Waarom is hier een fout
gemaakt en wat is hier de fout? Goed Nederlands zou zijn: Ik loop
alleen 's middags college. College lopen is evenwel een samengesteld
werkwoord, waarvan de delen anders dan in de Engelse overeenkomstige
uitdrukking: to attend lectures, scheidbaar zijn. Vandaar de fout.
Na het ontbijt we gaan naar de stad - After breakfast we go to the
city. Na een bepaling treedt in het Nederlands inversie op, in het
Engels niet.
Ik ben niet gewend naar dat - I am nat accustomed to that. Goed
Nederlands is: Ik ben daar niet aan gewend. U moet zich
indenken welke moeilijkheden hieraan voor een Engelstalige die Nederlands wil
leren, vastzitten.
Ze wonen in dezelfde dorp - They live in the same village. Het
onderscheid | |
| |
tussen de- en het-woorden kennen wij niet. Vader is op het kantoor - Vader is op kantoor. Zowel in het Engels als
in het Nederlands laat men in sommige uitdrukkingen het lidwoord weg. Doch niet
altijd in dezelfde. De grootste moeilijkheden geven wel de voorzetsels. Mag ik U
hier nog een interessant voorbeeld van geven? In een van de lessen staat: Vader is op kantoor, Jan is op school. Toen vroeg ik de
studenten in het Nederlands te zeggen: Mother is at the
grocer. In het Engels zeg je: Father is at the office -
Children are at school. Toen kreeg ik: Moeder is op de
kruidenier.
Daar ben je gelijk in - You are right about that.
Ga je mee met me? - Ga je met me mee? - Are you going along with me?
Ik rij liever met een taxi zelf - I prefer to ride with a taxi myself.
Het pronomen komt in het Engels meestal aan het einde.
Deze fiets is mijn - This bicycle is mine.
Daar mag je mee scheren - weer het reflexief pronomen vergeten
- You may shave with it.
Dan gaan we naar de kapper samen - Then we go to the barber
together. Ook achter deze vertaling zit het Engels zinspatroon.
De brief is op de schoorsteenmantel. U zegt: De
brief ligt op de schoorsteenmantel. Wij zeggen: The letter
is on the mantelpiece. Ik lijk te lezen Hollandse boeken - I like to read
Dutch books. Hij wacht voor zijn vriend Marie. Twee fouten: vriend i.p.v. vriendin en voor i.p.v. op. Weer een voorzetsel dat de betreffende
student parten speelt.
Hoe moeilijk deze taal is - How difficult this language is! En
ik heb ze toch wel degelijk geleerd dat een uitroepende zin meestal begint met:
Wat is.
Die zijn moderne woningen, denk je niet? Dit moet natuurlijk
zijn: Dat zijn moderne woningen, nietwaar? Those are... Ik heb
nog nooit een Nederlander Engels horen spreken in de Verenigde Staten - ik
spreek dus niet over een van de aanwezigen - die dit van het Nederlands
afwijkend gebruik van het aanwijzend voornaamwoord in het Engels beheerste. That are hoor in steeds. That are my
friends, omdat U zegt: dat zijn mijn vrienden. Ik heb nog
nooit een Nederlander in de Verenigde Staten gehoord die dit automatisch juist
deed.
Zo smaakt de thee lekkerst, i.p.v. Zo smaakt de
thee het lekkerst. In het Engels: tea tastes best.
Ze zijn wachtende beneden ons - They are waiting for us
downstairs.
Jan trekt aan zijn mantel - John puts on his coat - i.p.v. Jan trekt zijn jas aan.
Wij kennen het onderscheid niet tussen mantel en jas.
Ik denk hij morgen komt, i.p.v. Ik denk dat hij
morgen komt. In het Engels: I think he is coming
to-morrow. Je kunt ook zeggen: I think that he is...,
maar in het gewone gesprek zeggen wij: I think he.
Wie logeer je bij? i.p.v. Bij wie logeer je?
Wij zeggen: Who are you staying with? | |
| |
Een hout huis is meer duur dan een steen huis - A wooden house is
more expensive than a brick house.
Ik hoop dat U nu overtuigd bent.
Dr. Delfos: Mijnheer de Voorzitter., ik zou Prof. Lagerwey een
vraag willen stellen. Is het juist de studenten de fouten te laten opzoeken, hen
met fouten te confronteren? Hoe leren wij de studenten correct schrijven en
spreken?
Prof. Lagerwey: Ik zeg mijn studenten niet dat ze de fouten
moeten opzoeken, maar ik maak zelf een lijst van de fouten die gemaakt zijn en
laat daarna de studenten zeggen wát er nu fout is. Dan laat ik hen zelf de
correcties maken, die ze dan in hun collegeschrift optekenen.
Dr. Delfos: Ik heb een zekere ervaring. Ik ben 37 jaar lang
docent in Duitsland geweest en nog 6 jaar in Roemenië. Ik voel er niets voor de
studenten in de gelegenheid te stellen met fouten geconfronteerd te worden. Het
is altijd goed hun een patroon te geven, hen tien keer achtereen een zinnetje te
laten lezen dat juist is. De taal moet geleerd worden zoals een kind van drie,
vier jaar de taal thuis leert. Ik geloof dat een moeder wel honderd keer
herhaalt hoe het moet zijn. En dus zou een biologische grammatica voor
buitenlanders dit proces in verkorte vorm moeten herhalen. Men zou een lijst
moeten hebben waar alle mogelijkheden in voorkomen. Dan nog een kwestie: ik heb
niets tegen audio-linguale en ook niets tegen audio-visuele methoden. Ik heb er
veel over gelezen, ik heb er nooit in de praktijk mee gewerkt. Maar ik vraag mij
af - gezien de korte tijd die men eraan besteden kan in de loop van een
semester, in Duitsland b.v. zijn dat 24 uren van drie kwartier - wàt doet de
student buiten die 24 uurtjes? Hij moet teksten hebben, hij moet kunnen herhalen
wat hij zo dagelijks in de collegebanken heeft vernomen. Dat is toch een
probleem en ik geloof dat de beste grammatica voor buitenlanders zou zijn een
boek, vergelijkbaar met een methode om piano te leren spelen, met de volgende
eenvoudige zinnetjes:
Ik heb gelezen - ik heb de krant gelezen - ik heb dat artikel
gelezen - ik heb dat boek gelezen, en dan met de negatie: ik heb niet gelezen - ik heb nog niet gelezen - ik heb dat boek nog niet
gelezen. Als ze iedere dag tien minuten hardop zo'n bladzijde hebben
gelezen, dan zullen ze waarschijnlijk wel in de situatie komen dat ze hun eigen
fouten gaan horen. Ik zou hier nog wel uren lang over kunnen praten, maar ik
wilde dit alleen noemen als suggestie.
Prof. Lagerwey: Mijnheer de Voorzitter, mag ik hier kort op
antwoorden? U hebt nu hier deze foute zinnetjes zien staan. Nu geef ik direct
toe dat ik deze zinnen met mijn studenten heb besproken. Ik had daar een
psychologisch doel mee. Mijn studenten hebben deze zinnen bijna alle- | |
| |
maal de juiste vorm gegeven. Het was voor mij meer de bedoeling om
hun te laten zien: die fouten hebben jullie vroeger gemaakt, maar die maken
jullie nu niet meer. Het was dus een gelegenheid voor hen om te zien: zó is het
fout, maar wij weten wel hoe het moet. Het is dus een gelegenheid hun
psychologisch te tonen: wij zouden zelf de plaats van de leraar kunnen innemen.
Dat is mijn bedoeling geweest.
De Heer P.K. King, M.A. (Cambridge): Mag ik mij even bij de
bezwaren van de Heer Delfos aansluiten, in die zin, dat iedereen die als leraar
optreedt, weet dat het corrigeren van slecht gebruikte taal maakt, dat hij op de
duur duizelig wordt van de fouten en zelf niet meer weet wat wel en wat niet
goed Nederlands is. Mijns inziens is er altijd iets op tegen een student
foutieve vormen voor te zetten. Die blijven in zijn geest gegrift als iets dat
eventueel onthouden moet worden en daardoor komt hij in een tweespalt te
verkeren. Veel beter is het naar mijn mening om de student met een zeker
zelfvertrouwen te laten doorgaan omdat hij steeds minder gecorrigeerd wordt en
dat hij dus positief gesproken alles alleen maar zuiver voor zich ziet dan dat
de correcties in zijn geheugen worden gegrift.
Dr. Jonker: Mijnheer de Voorzitter, ik heb bezwaar tegen één
opmerking van Prof. Lagerwey, tenminste als ik die goed heb geïnterpreteerd. Hij
heeft zoëven gezegd: ‘als ik een bepaald proefwerk geef, dan kan ik van tevoren
zeggen welke fouten er gemaakt zullen worden’. Nu zou ik zeggen - ik mag wel
ondeugend zijn, we kennen elkaar langzamerhand al goed - dan zijn niet de
studenten fout, maar dan is het opgegeven proefwerk fout. Men moet streven naar
een proefwerk waarin de studenten geen enkele fout maken. Dat is de beste test
die U heeft over het niveau van hun kennis. En anders zou ik het direct eens
zijn met de Heer King en zeggen: geef dan asjeblieft helemaal geen proefwerk,
want confronteer ze asjeblieft niet met verkeerd taalgebruik. Wij streven ernaar
om wanneer wij een test afnemen, die zo op te stellen dat wij voor meer dan 90%
zekerheid hebben, dat ze allemaal de test helemaal goed doen. Dan zult U zeggen:
Wat kinderachtig! Ja, kleine kinderen leren nu eenmaal een taal.
Mevr. J.J.A. Baartman-Runckel (Buenos Aires): Ik zou daar
graag een paar woorden over willen zeggen. Ik pas ongeveer dezelfde methode als
die welke Prof. Lagerwey uiteengezet heeft, zelf ook toe. En ik ga dus nu iets
zeggen wat een aanvulling daarop betekent. Ik geloof dat het heel belangrijk is
dat we rekening houden met de leerling, met de student. Wat de laatste spreker
gezegd heeft, is voor de gemiddelde leerling van groot belang, want volgens mijn
psychologische ervaring is niets belangrijker dan positieve sanctie. Ik heb als
systeem dan ook het volgende. Ik | |
| |
prijs de student zoveel mogelijk,
zeg dat hij goed vooruit gaat en wanneer hij een fout maakt, herhaal ik de zin
in de juiste vorm, zonder nadruk en geef verder geen commentaar. Wanneer ik dus
onderscheid maak tussen de leerlingen, dan bedoel ik dit: het is mijns inziens
bij deze methode onvermijdelijk dat men in de toelichting Nederlandse zinnen
gebruikt die gecompliceerder zijn dan de zinnen die men toelicht. En de
intelligente leerling zal dus zeggen: ‘Ja maar, wat U daar net gezegd heeft
klopt niet met de regel die U uitlegt’. En daarom heb ik in mijn leerboek de
Nederlandse teksten, die gewoon brieven zijn waarin de leerlingen georiënteerd
worden over allerlei cultuuraspecten, veel moeilijker gemaakt dan het
vertaalwerk dat ze zelf moeten doen. Het vertaalwerk bevat alleen dingen die
behandeld zijn. De regels worden simpeler voorgesteld dan ze zijn; de
uitzonderingen komen later wel. De teksten zijn dus ingewikkelder. De
intelligente leerling gaat vragen: ‘Ja, maar waarom staat het in de tekst
anders?’ Ik heb deze teksten zo opgesteld dat ze moeilijkheden bevatten die in
de volgende les worden uitgelegd. Wanneer dus een leerling begint te vragen, kan
ik zeggen dat dat punt in de volgende les aan de orde komt. Zo wordt dus de
behoefte opgewekt aan een regel, hij vraagt om een regel. De minder intelligente
leerling reageert automatisch en herhaalt de teksten die in het boek te vinden
zijn. Daarin staan ook de vragen en de herhalingen. Hij kan dus zo de zinnen
overnemen in het systeem zoals Dr. Delfos dat zoëven noemde: ik heb gelezen - ik
heb dat boek gelezen. Ik geloof dat men wel degelijk zeer veel rekening moet
houden met het gehoor.
De Voorzitter: Ik vrees dat ik de discussie hier moet
afbreken, aangezien wij nog meer op het programma hebben staan. Collega Loubser
heeft ook nog het woord gevraagd voor een mededeling.
Prof. Loubser: Mijnheer de Voorzitter, ik dank U voor de
gelegenheid mij geboden iets onder Uw aandacht te brengen dat misschien toch wel
belangrijk is. Momenteel zijn in Zuid-Afrika twee lectoraten vacant, een in de
Nederlandse Taalwetenschap, het andere in de Algemene Taalwetenschap. Misschien
wilt U dit doorgeven aan collega's.
|
|