| |
| |
| |
Kort verslag van de mededeling over Indonesische plannen door
Prof. G.J. Resink Universitas Indonesia, Djakarta
Spreker begint met er op te wijzen dat er op het ogenblik vijf Indonesische
universiteiten, waarvan vier Staatsuniversiteiten en één particuliere
universiteit, geïnteresseerd zijn in de nederlandistiek en wel de nog steeds
sterk internationaal georiënteerde Universitas Indonesia te Djakarta; de
Staatsuniversiteit Padjadjaran te Bandung; dan de Katholieke Universiteit
Parahyanan, ook te Bandung; voorts de Universitas Diponegoro te Semarang in
Midden-Java, vertegenwoordigd door Pater van Deinse, en de sterk nationaal
georiënteerde Universiteit Gadjah Mada, opgericht tijdens de eerste
revolutiejaren en genoemd naar een Grootvizier van het Vorstenrijk Modjopait uit
de 13e tot 16e eeuw, welke universiteit zich te Jogja bevindt.
Aan de Universitas Indonesia is nu het plan gerezen om de nederlandistiek weer in
te voeren en men heeft daarbij gedacht aan twee krachten die men graag uit
Nederland zou willen hebben en aan een aanvulling van de bibliotheek, die al
voor de oorlog is opgezet en ook regelmatig aangevuld is geworden, speciaal in
de tijd toen er twee hoogleraren waren, nl. Prof. Heeroma en Prof. Uri,
respectievelijk professoren in de Nederlandse taal en in de Nederlandse
letterkunde. Die zijn al spoedig na de souvereiniteitsoverdracht naar Nederland
vertrokken. Hun taak is gedeeltelijk voortgezet door Mevrouw Kuiper-Weyhenke.
Maar op een gegeven ogenblik is het Nederlands bij alle onderwijs in Indonesië
radicaal afgeschaft. Alleen een oudere generatie, die misschien bestaat uit
honderdduizend mensen, spreekt nu nog Nederlands. Maar het is een zeer
belangrijke generatie van mensen ongeveer boven de 35 jaar, de generatie van de
‘decision-makers’ der ‘regerende minderheid’. Het is bovendien een generatie van
minderheden überhaupt, omdat vooral in Christelijke en ook in Chinese kringen
het Nederlands, geheel in particulier milieu, bewaard is gebleven. Een gedeelte
van deze generatie behoort nu tot wat men in Indonesië noemt ‘de nieuwe orde’ en
deze generatie | |
| |
wil herinvoering van de nederlandistiek en wordt
daarbij gesteund door een jongere generatie, die het gevoel heeft dat, zo het
Nederlands niet op enigerlei wijze, op welk niveau dan ook, wordt ingevoerd, zij
een sleutel mist tot het eigen verleden en daardoor tot de eigen geschiedenis en
de eigen cultuur. De jonge generatie voelt dan ook dat die oudere generatie het
Nederlands min of meer gebruikt om daarin haar distinctiedrift uit te leven.
Zoals het Frans na de Franse overheersing in Nederland gebruikt werd door mensen
uit de gegoede kringen, zo wordt dat Nederlands op het ogenblik dus gebruikt
door de Indonesische élite, die er zich op kan laten voorstaan dat ze nog
opgevoed is in de ‘Nederlandse’, de ‘normale’ of de ‘koloniale’ tijd.
Wat de Literaire Faculteit van de Universitas Indonesia betreft, ligt het in de
bedoeling om met ingang van 1 januari - dan begint nl. in Indonesië het nieuwe
cursusjaar - Nederlandse krachten te krijgen, die een dubbele taak zullen
hebben. In de eerste plaats zullen ze het Nederlands moeten geven als bijvak
voor practisch alle Indonesische of op Indonesische cultuur en geschiedenis
gerichte studierichtingen. Men meent dat men Nederlands moet kennen voor de
kennis van de Indonesische geschiedenis, de Indonesische prae-historie, de
Indonesische taal en letterkunde, de taal- en letterkunden van de streektalen,
en zelfs de Indonesische culturele anthropologie. Maar daarnaast is gedacht aan
een tweede taak, namelijk dat deze door Nederland uit te zenden krachten deel
gaan uitmaken met hun collega's in de germanistiek, de romanistiek, de
anglistiek en de slavologie, van een soort Euro-Amerikaans studiecentrum met
betrekking tot Indonesië, waar men dus onderzoeken zal wat de Engelse, de
Franse, de Duitse, de Russische, de Nederlandse cultuur betekend heeft voor
Indonesië en eventueel omgekeerd.
Niet minder belangrijk is dat het Nederlands nog steeds de taal is van het
Burgerlijk Wetboek en de Wetboeken van Koophandel en Strafrecht, Dat Wetboek van
Strafrecht, sinds 1918 geünificeerd, geldt voor alle bevolkingsgroepen. De
andere Wetboeken golden daarentegen alleen voor Europeanen. Er bestonden echter
mogelijkheden om zich aan dat Europees privaatrecht - het werd uitdrukkelijk
Europees privaatrecht genoemd, hoewel het in het Nederlands geschreven was -
uitdrukkelijk of stilzwijgend, geheel of gedeeltelijk te onderwerpen. Er is een
vertaling van het Burgerlijk Wetboek, die echter niet officieel is. Er zijn
zelfs drie Indonesische vertalingen van het Wetboek van Strafrecht, die evenmin
officieel zijn. Het Nederlands is dus vooral op het gebied van het recht nog
steeds bijzonder belangrijk. De Directie voor Internationale Technische Hulp is
na een bezoek van de Voorzitter van de Indonesische Hoge Raad aan Minister
Polak, bereid gevonden om een groot aantal | |
| |
studieboeken naar de
Juridische Faculteiten van de Staatsuniversiteiten in Indonesië te zenden,
waarbij men gedacht heeft aan ongeveer 60 studieboeken op allerlei terreinen,
die zullen worden uitgezocht door Professor Logemann, in samenwerking met
collega's van de Leidse Juridische Faculteit. Men wil die 60 boeken in groten
getale ter beschikking stellen van de Juridische Faculteiten en niet alleen van
docenten, maar ook van studenten, die die studieboeken kunnen krijgen uit de
uitleenbibliotheken. Het grootste deel van die studenten verstaat echter geen of
weinig Nederlands. Hoe groot de vraag naar het Nederlands is blijkt uit het feit
dat aan de Gadjah Mada Universiteit te Jogja Nederlands moet worden gegeven aan
ongeveer 2800 studenten!
Van de zijde van de Nederlandse Ambassade zijn cursussen in uitzicht gesteld,
b.v. in Bandung. Er kwamen 400 inschrijvingen en toen wist men niet hoe men dat
aan moest pakken. Er is een boek uitgekomen De grondslag van de
Nederlandse taal, bestemd voor Indonesiërs die Nederlands willen leren,
maar dat is veel te moeilijk.
Ideaal is dat er een boek komt dat van de structuur van het Indonesisch uit
probeert de structuur van het Nederlands te doorlichten.
Er zijn belangrijke stimulansen voor deze Nederlandse taalbeoefening. Nederland
is namelijk het land dat op het ogenblik de meeste studiebeurzen beschikbaar
stelt, zowel gouvernementele als particuliere. Er studeren ± 500 studenten en
bovendien zijn er ongeveer 200, misschien wel meer, zogenaamde fellows,
trainies, enz., die hier een post-graduate studie volgen. Er wonen bovendien in
Nederland 15.000 paspoortbezittende Indonesiërs, dus de kinderen niet
meegerekend. Dan wonen er nog 25.000 Ambonnezen, die zichzelf niet wensen te
laten registreren als Indonesisch Staatsburger, maar die dan toch in culturele
zin Indonesiërs zijn. Vooral in de eerste groep treft men mensen aan die zich de
weelde kunnen permitteren om familieleden naar Nederland te laten komen om daar
te studeren. Er is bovendien van de zijde van het Indonesische Ministerie van
Onderwijs en Cultuur een barrière, opgeworpen door het oude regime, weer
neergehaald. Onder het regime van President Sukarno was het zo, dat men, na in
Indonesië de middelbare school te hebben doorlopen, alleen naar Oosteuropese
landen mocht, want ging men naar de Westeuropese landen of naar Amerika, dan zou
men op een verkeerde wijze ideologisch worden geïndoctrineerd. Die barrière is
volkomen vervallen. Er komen nu studenten die van de middelbare scholen komen en
die helemaal geen Nederlands kennen. Daarvoor bestaat natuurlijk de mogelijkheid
om hier Nederlands te leren, maar de stimulans om dat Nederlands te leren in
eigen land is door deze hele wonderlijke, unieke situatie bijzonder groot.
| |
| |
Bovendien is men tot de ontdekking gekomen dat in het buitenland de
wetenschappelijke belangstelling voor Indonesië gepaard gaat met de
wetenschappelijke belangstelling voor de nederlandistiek. In Moskou doceert men
Indonesische talen èn Nederlands in hetzelfde ‘Department’. Aan de Tokyo
Universiteit heeft men een hoogleraar in de Indonesische studiën èn het
Nederlands. In Australië en Amerika, waar verschillende ‘Centres of Indonesian
Studies’ zijn opgericht, is de belangstelling voor het Nederlands daardoor
belangrijk gestimuleerd. Men heeft dus inderdaad het gevoel: het Nederlands
geeft toegang tot het verleden en zelfs tot het heden, want nog steeds is het
beste tijdschrift, dat in de wereld buiten Indonesië over Indonesië verschijnt
in een vreemde taal, het Tijdschrift van het Instituut voor Taal-, Land- en
Volkenkunde, dat grotendeels nog steeds in het Nederlands is gesteld. Men weet
dus ook in Indonesië: als men geen Nederlands meer leert, raakt men eenvoudig
achterop bij de beoefenaren van de ‘Indonesian Studies’ in het buitenland.
Dan is er nog een punt dat bijzonder belangrijk is. Via Nederland en het
Nederlands heeft er vanouds door het polyglotte middelbaar en hoger onderwijs in
Indonesië een oriëntatie op Europa bestaan, die voor Zuidoost-Azië eigenlijk
uniek is. Bij het zoeken naar een eigen nationale identiteit naar buiten toe -
dus tegenover Maleisië, Thailand, Birma, Cambodja, Vietnam, Laos en de
Philippijnen - is deze algemene Europese cultuuroriëntatie bijzonder belangrijk
en daarin kan Nederland en dus ook het Nederlands een rol spelen.
Merkwaardig is ook dat door de radicale afschaffing van het Nederlands de
spraakmakende gemeente gedwongen werd om talloze Nederlandse woorden te
verindonesiseren en deel uit te laten maken van de moderne Indonesische
taalschat. De groei van het moderne Indonesisch is, mede dank zij deze
waarschijnlijk helemaal niet voorziene hulp, inderdaad frappant geweest.
Nu is reeds via de Nederlandse Ambassade gevraagd om Nederlandse leerkrachten uit
te zenden, al is dat alleen officieel geschied vanwege de Universitas Indonesia,
maar daarop is nog geen antwoord ontvangen. Mede in verband daarmee lijkt
spreker aanneming gewenst van de volgende resolutie: ‘Het Derde Colloquium van
Hoogleraren en Lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse Universiteiten,
dringt er bij de Belgische en Nederlandse regeringen op aan om aan de regeringen
van ontwikkelingslanden, waar daaraan behoefte bestaat, mensen en middelen ter
beschikking te stellen voor de beoefening der nederlandistiek, waarbij
prioriteit ware te geven aan die ontwikkelingslanden voor wier volken de kennis
van de Nederlandse taal en beschaving van dienst kan zijn voor de kennis van
eigen nationale cultuur en geschiedenis’. Eventueel zou men | |
| |
daar
tussen haakjes nog achter kunnen zetten: ‘of voor de cultuur en geschiedenis van
naburige ontwikkelingslanden’. Wat dit laatste betreft denkt men aan Mevrouw
Baartman-Runckel, die de nederlandistiek verzorgt in Argentinië, terwijl er
eigenlijk meer reden zou zijn om die nederlandistiek te gaan beoefenen in
Brazilië, het land van ‘Maurits de Braziliaan’. Hetzelfde geldt voor Maleisië:
daar geeft Mevrouw Goebel Nederlands in het ‘Department of Malay Studies’,
waaronder ‘Indonesian Studies’ vallen. Eenvoudig omdat men daar de kennis van
het Nederlands absoluut noodzakelijk acht om iets te begrijpen van de
geschiedenis en de cultuur en de taal van Indonesië. Men vergete niet Ceylon,
dat het Rooms-Hollandse recht gerecipieerd heeft en dat ambassadeurs heeft gehad
in Djakarta, die van burgerafkomst waren en die Nederlands spraken. Die
ontwikkelingslanden zullen waarschijnlijk wel behoefte hebben aan de invoering
van de nederlandistiek aan een of meer van de eigen universiteiten, omdat het
Nederlands en de nederlandistiek een sleutel vormen waarmee een gedeelte van het
eigen nationaal beleefde verleden kan worden geopend, maar zijn niet in staat
dat zelf te betalen.
| |
Discussie
De Voorzitter: we zijn U bijzonder dankbaar voor Uw
elegante en belangwekkende mededeling. U hebt ons informatie verschaft die
ons onbekend was, waarvan men zich de importantie zelfs niet helemaal kan
indenken. Het verschijnsel alleen al, dat men, als men een cursus wil
openen, geconfronteerd wordt met de mededeling dat 2800 studenten die cursus
willen volgen, is iets wat wij zelfs in onze wildste nachtmerries niet
hebben gedroomd. U hebt al een buitengewoon mooi, en ik geloof uiterst
diplomatiek opgestelde resolutie voorgesteld. Het lijkt me niet, dat we daar
op dit ogenblik over moeten discussiëren. Alle resoluties zullen in de
laatste werkvergadering worden behandeld. Wel zou het misschien mogelijk
zijn dat iemand een opinie zou willen uiten of een verdere bijdrage zou
kunnen leveren.
Drs. J.M.G. Notermans (voorh. Djakarta): ik zou graag een
paar practische suggesties willen doen. Zoals ik gisteren heb mogen opmerken
ten aanzien van mijn vriend Van Deinse uit Semarang, zo zou ik aan mijn
vriend Resink het volgende willen meedelen. Zoals ik gisteren een suggestie
heb gedaan om de Indonesische universiteiten te laten zien dat we het hart
op de juiste plaats dragen door van onze eigen geschriften of van anderer
publikaties iets af te staan ten behoeve van de nederlandistiek, zo wil ik
de Heer Resink ook van mijn eigen publikaties afstaan om hem | |
| |
te
laten zien dat we het niet bij mooie woorden alleen willen laten. En als de
Nederlandse regering of de regering van Indonesië mij morgen zou vragen ‘wil
je ons komen helpen?’, dan zeg ik volmondig ‘ja, ik kom’. Als men op deze
ouwe rot een beroep zou doen zou ik dat con amore en van ganser harte
honoreren.
De Heer L.H. Daal (Madrid): Mijnheer de Voorzitter, het
voorstel van de Heer Resink in verband met een resolutie ligt in de lijn van
wat Mevrouw Baartman en ik hebben willen voorstellen wat betreft de
nederlandistiek in spaanstalig gebied. Misschien ware dus bij het
vaststellen van de resolutie t.a.v. Indonesië en van de ontwikkelingslanden
rekening te houden met de door ons voor te stellen resolutie, waarvan de
voorlopige formulering voor mij ligt. Ik geloof dat onze resolutie daarin te
verwerken zou zijn.
De Voorzitter: Dit lijkt mij een vrij belangrijk punt. Het
gaat er dus om of men een resolutie maakt dan wel twee.
Prof. Resink (Op verzoek van de spreker ingekort): Ik zou
het uiteraard toejuichen als het tot één resolutie zou kunnen komen, dat is
veel eenvoudiger. Ik weet echter niet of U met die spaanssprekende landen
alleen ontwikkelingslanden op het oog hebt of dat U dat in het algeméén
bedoelt. Vallen de spaanssprekende landen die U op het oog hebt allen
daarbinnen, dan kunnen de resoluties best samengaan. Vallen ze er echter
gedeeltelijk buiten, dan zult U kunnen begrijpen dat aparte resoluties de
voorkeur verdienen.
De Heer Daal: Ik geloof toch wel dat de geest van de
resoluties overeenstemt. Het al of niet aannemen ervan is de taak van het
Colloquium. Het gaat nu alleen om het vaststellen van de tekst en ik meen
dat dat kan worden overgelaten aan de Commissie die hiervoor zal worden
benoemd.
De Voorzitter: Daarbij moet dan wel in rekening worden
gebracht dat het niet alleen gaat om de geest van de resoluties, maar ook om
het geografische object ervan. In hoeverre het toch niet beter zou zijn om
twee resoluties te concipiëren, waarbij de Indonesische, hoe dan ook
omschreven, toch een aparte plaats inneemt, moeten we inderdaad aan de
Commissie overlaten en daarna aan de voltallige vergadering van het
Colloquium.
Mevr. J.J.A. Baartman-Runckel (Buenos Aires): Ik vind het
natuurlijk niet prettig om de Heer Daal op dit moment af te vallen, maar ik
voel eigenlijk meer voor twee resoluties. Ik geloof dat de spaanssprekende
landen in het verleden zo weinig aandacht hebben gehad dat het nu misschien
wel zaak is twee resoluties te maken.
De Voorzitter: In hoeverre de spaanssprekende landen er
van zullen profiteren als er twee zijn, weet ik niet. Ik zou me ook een | |
| |
andere redenering kunnen voorstellen. Maar ik geloof niet dat we
dit in een voltallige vergadering moeten bespreken.
Dames en Heren, ik geloof dat nu het ogenblik is aangebroken dat we deze
vergadering kunnen afsluiten. Ik wil nogmaals Professor Resink bijzonder
hartelijk danken voor zijn komst, voor zijn zeer fraaie mededeling en ik
hoop dat het weinige dat het Colloquium aan deze materie kan doen dan ook
zal worden gedaan met de volle kracht waarover het kan beschikken.
Dan moet ik tenslotte dank brengen aan allen die aan deze discussie hebben
deelgenomen en ook zeer speciaal aan de vertegenwoordigers van het
Ministerie van O. en W., die hier op een buitengewoon beminnelijke manier
hebben gereageerd op tenslotte dan toch wel wat geïrriteerde uitlatingen.
Dank ook aan die lijdzame slachtoffers van ons Noordnederlandse
particularisme, alle mensen van buiten Noord-Nederland, die onze klachten
over pensioenkwesties en dgl. met zoveel geduld, lijdzaamheid en
opgewektheid hebben aangehoord. Het resultaat van deze vergadering zal dus
pas op het laatst van dit Colloquium worden vastgesteld en tot dat ogenblik
stel ik voor dat we niet meer spreken over financiën, maar genieten van het
samenzijn onder elkaar, van de mooie omgeving, van schilderijen en andere
kunstwerken die ons nog zullen worden getoond. Hartelijk dank!
|
|