wel al vroegh betoonde een groot liefhebber van singhen te zijn, waer toe men seyde, op dat hy een heldere stem soude krijgen, hy geduerich een Loode Plaet op sijn bloote Borst droegh: Vraegde Trigillino aen Apollonius, wat dunct u van Nero? Niets seyde Apollonius, als dat ick weet dat ghy hem geern hoort singen: En my siet swijgen.
Coningh Alphonsus plach te seggen, dat eertijts onder Jupiter, Neptunis en Plato, alle dingen in drien waren gemaeckt: En dat elck met syn deel te vreden zijnde, hadde belooft in des anders gedeelte niet te vallen: Willende aenwijsen, datte Regeeringe en het Zee-manschap twee sware en gevaerlijcke saken waeren, daer een wijs Man niet als met groot bedencken toe mochte treden. Oock dat, gelijck de Koningen niet op Zee, oock die op Zee niet te Lande hadden te seggen; en gelijck dese eerste twee in alles geen plaets na wijsheyt en reden kosten geven, oock de reden vry was, om nimmer d' onredelijckheyt in te volgen.
Seker Philosoop afgevraegt, wie hem dacht de beste Leer-meester te zijn? Antwoorde: Het scherp berispen: Waer door men fijn feylen leert, siet, en so men debuoiren doet, kan verbeteren: Waer om de Françoisen een gemeen