geraeckte: Alleen de doorluchtigste van verstant, beminden hem om sijn ronde Woorden, by veele so weynich gebruyckt. Veele geloofden echter dat hy om sijn armoede honger leet: Want hy selfs vertelden eens, dat hy in sijn Hutteken een Muys van de Solder sach af-komen, dan te vergeefs, want hy socht Spijs daer niet en was: Diogenes de vlijticheyt van dit Beesjen aen-siende: Bedacht in sich selfs met een vrolijck gemoet: Desen Muys heeft immers niets van noode de Brasseryen van Athenen: Hy soeckt na 't geene hem noodich is? Wat staet u Diogenes hier op te letten? Dat ghy met dese Speel-maeltijt en Nacht-slempers u nimmer en vermengt, indien gy niet schuldich en wilt zijn onder de Brassers gerekent te worden. Hy sach daer na een rijcken Vreck in wellusticheyt vervallen: O! ellendige seyde hy: weet gy niet datter noyt tijrannye aen sijn selfs noch aen andere ghebruyckt wert, als daer goet-middelen zijn? Anaximenes t' zijnen Huyze (die sijn schuld niet konde betalen) ettelijcke Kruycken Wijn doende dragen; vraegden Diogenes, tot wien dese gebragt wierden? Den Knecht noemde sijn Heer: En schaemt hy hem niet seyde Diogenes, tot hem te nemen de geen die hem niet kennen noch eygen zijn? Hypseius seyde: Niet de armoede maer de ongerechtigheyt is te