Die quaet doet, heeft kleyn bedencken.
TOen Agesilaus in sekere saecke Rechter was, en den Beschuldigher recht uyt de waerheyt seyde: Echter den Verdediger voor een Dief en Geweldenaer, seer buyten eygenschap sprack: Seyde hy tot den Dief: Als ghy een Huys op-breeckt, ofte yemant sijn Kleeren steelt, wat meent ghy, dat terstont den Timmerman tot het een, en den Snijder tot het repareren van het ander, voor u stadich gereed sullen staen?