haer Broeder over-meestert, scheen zy liever te buyghen als te bewillighen, want zy quam soo onwilligh daer toe, datmen seght zy gewenscht heeft, indien zy Kinderen kreegh, datte selve niet voorspoedigh mochten wesen; Maer zy en wist noch niet wat het was Moeder van Kinderen te zijn: Want zy betoonde getrout zijnde, haer tot de kinderen als tot hare Man ongemeen fraey: Haer Broeder quam eens by haer, so zy doende was met het verbinden en reynigen van een hoop Lazaren harer Zeeren, en die verschoont hebbende, kusten zy de selve: Het welck den Broeder met verwondering aen sach, seggende: Hoe! meynt gy dat soodanige Lippen een Coning behagen sullen, die soodanige onreyne Menschen ghekust hebben? Sy antwoorde, dat se noch een grooter Coning te behagen had, dien zy versekert was, dat daer geen letzel door soude krijgen. Zy kreegh een Soon en een Dochter, de Soon verdronck ongheluckig, en de Dochter wiert Keyserin, doch bleef in die staet niet langh.