Maet te gebruycken, is de allergrootste deugt.
COning Fredrick de 2. plach als hy sich vervrolijcken wilde zijn Mantel af te leggen, seggende: Nu laet ons vrolijck zijn en kluchtigh wesen, terwijl den Coningh wegh is: Als het hem nu genoech dacht, hong hy sijn Mantel om, en seyde, hola, het is dus wel, den Coningh is weder hier.