Hy sag oock wel een Man besijden de Winckel in een Comptoir sitten schrijven, en boven zijn hooft veele Sacken hangen en Papieren leggen, dan hy en konde sulcks niet begrijpen, trat desweghen toe, zijn armen over d Onderdeur leggende, vraegde den Man die in 't Comptoir zat en schreef, Mijn Vrient, wat verkoopt men toch hier? Den Notaris wel denckende dat dese een onnoselen bloet was, antwoorde met gallige haestigheyd, Men verkoopt hier niet als Plompaerts en Bottericken. Den Boer met dese antwoort uyt tredende, bedacht sich een weynich, en weder tot de voorgaende deur keerende, riep hy den Notarius toe, Mijn Heer ghy hebt goede Neeringe, want ghy hebt op een naer uyt-verkocht.