't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Soete lieve reine Maagd.FOey u daad! eerloose Meyd,
Laster moet ik van u spreken:
Hebt gy wel niet eer gezeid,
Dat een staale muur zou breken,
| |
[pagina 86]
| |
Eer gy breken zoud uw woord?
Valsch werd ik nu regte voort
Van u uyt-gestreken.
Cupido had my geblind:
Nu denk doek is van mijn oogen,
Sien ik wien ik heb gemind,
En van wien ik ben bedroogen?
Prijs nog eer en is sy waard:
Want sy is van zulker aard,
Als die niet en doogen.
‘k Meende het Huw’lik was al klaar,
Ik ging wedden op mijn Trouwen,
Dat ik minder als een Jaar,
Met mijn Lief zou Bruyloft houwen:
‘k Wou al met de mond in ’t gras,
Eer ik in de wey eens was,
Door de Lust van Trouwen.
‘k Hadd’ al reed mijn Bruylofs goed,
Bef en Hembden laten maken,
Met een fyne Bruylofs-hoed,
En een kleed van ’t beste Laken;
Veeltijds dagt ik: Als ’t Gebraad
Op mijn Bruylofs-tafel staat,
Heer hoe sal dat smaken.
‘k Was al Bruygom in mijn hert,
‘k Hield de Bruyloft in mijn sinnen,
Foey dat ik, O groote smert!
Oyt bestond om haar te minnen:
Nou scheyd dese Prooy daar uyt,
Bruygom ben ik zonder Bruyd;
Wat mogt ik beginnen.
’t Is geen nood, ik weet nog raad,
Al stoot sy my voor de Schenen,
Als de blaauwigheyd vergaat
Sal de pijn ook zijn verdwenen:
Dan sal ik eens leggen an,
Of ik haar bedriegen kan,
En dan reys ik henen.
Jan Jansz. van Asten. | |
[pagina 87]
| |
|