't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Als ’t begint.HOort Dochters men sal u verhalen,
Wat dat in de Hollandse Zalen
Tot Amsterdam lest is geschied
Al van twee Liefjens zoet van sinne
Te zamen gebonden door de minne,
Hoort hoe den Jongman haar verliet.
Het was een Quantje fier van leden,
En sy een Meysje wel besneden,
Gekleed na de Hollandse manier,
Met gekrulde lokjes, ’t scheen te wesen
Een Heydense Godin gepresen
Door ’t stralen van haar oogen fier.
De Jongman sag haar zoet’lik hand’len
En letten op haar doen en wand’len,
Hy dagt zeer stil in sijn gemoet
Ik sal over ’t Meysje jong van dagen
Twee blaauwe schenen aan haar wagen,
Gelijk een vroome Minnaar doet.
Hy vraagde haar met zoete reden,
Of sy met sijn komst was te vreden,
Niet anders dan in eer en deugd?
Och ja, sprak sy, met goed behagen,
In eer en deugd komt alle dagen;
Want ’t is zoet voor de Jonge jeugd.
Dat heeft de Jongman zeer gepresen,
Het dagt hem groot faveur te wesen,
Hy Vryden dikwils dag en nacht:
Geen tijd en dagt hem te verdrieten,
Mogt hy de Dochter maar genieten,
Groter geluk hy noit en sag.
| |
[pagina 74]
| |
Maar eer een korten tijd verleden
Heeft hy haar om ’t Ja-woord gebeden
Dat hy gewillig van haar kreeg:
Sy loofde Trouw, en al haar dagen
Liefde tot malkaar te dragen
Soo lang als God haar aassem gaf.
De Koop was klaar, men zoude trouwen
Men maakte klaar Bruyloft te houwen,
’t Was vreugd en blijdschap over al:
Maar eerse zou ter Kerke treden,
Doe sprak de Bruyd noch dese reden,
Hoort Lief wat ik u vragen sal.
Lief als wy Getroud zullen wesen,
Mag ik wel een by-sit gepresen
Hebben, als mijn Gespeelen doen?
De Jonkman stond geheel verslagen,
Hy dagt wat duyvel is dat vragen,
Daar op soo gaf hy haar een soen.
Och ja (sprak hy) mijn lief verheven,
Een by-sit wil ik u wel geven;
Maar segt wie dat gy dan begeert?
Mijn gunst en sult gy niet verliesen,
Wilt maar een aardig Quantje kiesen,
Die tot mijn hulp met u verkeert.
Soo kies ik dan lustige Zander,
Want wy soo dikwils met malkander
Hebben seer vroolik geweest;
Hy heeft soo dikwils met sijn kusjes
Mijn heete brand en minne-lusjes
Na mijn begeerte wel geneest.
Lief laat u dese Zander Trouwen,
En wilt mijn voor u by-sit houwen,
Heeft hy soo dikmaals u geneest;
Laat hy u Trouwen en geryven,
Daar toe een Hoorn-drager blyven,
Beter als ik een Hoorn-beest.
Doen stond dat zoete kind bezweken,
Van haren Bruydegom versteken,
Met tranen op haar wangen root:
Had ik gezwegen na behooren
Ik had geen Bruydegom verlooren,
Nu sit ik hier in droefheyd groot.
| |
[pagina 75]
| |
Oorlof gy Dochters al te samen
Wilt u voor zulke vragen schamen
Als u een Trouw Minnaar begeert,
Is ‘er dan wat geschied te vooren,
Wilt dat vry in uw boesem smooren
’t Exempel u dees Dochter leert.
|
|