't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Bell’ Iris.WAt geraas, wat geroep, wat getier,
Wel wat komt ons hier te vooren,
Trommels klinken in mijn ooren,
’t Volk loopt met groot gezwier,
En met hoord Trompetten blasen
Aan de hoeken van de straat,
Op, op, op gy vroome Basen,
Want den Oorlog weer aan gaat.
Neemt u Zweerden in de hand,
En weest altijd op u hoede
Toond u vroom, weest kloek van moede,
Tot bevryding van u Land:
| |
[pagina 71]
| |
Soekt den Koning van Brittanje
U te dwingen met gewelt,
Vecht ter eeren van Oranje,
Het ontbreekt u aan geen geld.
Hollanders maakt u bereyd,
Vroome Zeeuwen wilt niet slapen,
Rust u t’samen in de Wapen,
Want het is nu niet meer dan tijd;
Laat u nu niet meer bedriegen,
Geeft na uytstel geen gehoor,
Want sy soeken u te wiegen
In den slaap, maar zijt ‘er voor.
Weest maar vreedsaam met malkaar,
Want hy soekt u t’overvallen,
Weert hem stoutelik van u wallen,
Houd u Oorlog-Schepen klaar,
Set op God al u betrouwen,
En houd altijd goede wagt:
Want die op den Heer vast bouwen,
Overwind des Vyands magt.
In de twist van Cromwels-tijd
Was’er tweedragt in ons Lande,
Doen behaalden wy maar schande:
Maar dit vry versekert zijt,
Ons Provintien alle gelijken
Trekken nu maar eenen Lijn,
Komt vry wilt het eens bekyken,
Gy sult ons heel wellekom zijn.
Komt vry met u gantsche Vloot,
Na u komst staat ons verlangen,
En wy sullen u ontfangen
Met menige brave schoot,
Van ontrent de honderd Schepen,
Die van alles zijn voorsien,
De Matroosen zijn geslepen
Om u wederstant te bien.
Het Banquet leyd al gereet,
Blaauwe Pruyme sult gy eten,
Hierom laat ons doch haast weten
Hoe gy wilt, het recht bescheet:
Groote Bollen die versaden
Sult gy hier ook vinden, met
| |
[pagina 72]
| |
Schoone Appelen van Granaden,
Is dat niet een braaf Bancquet.
In de plaats van France Wijn,
Sult gy hier wat anders vinden,
Potten die veel Volks verslinden,
Die vol Pek en Sulpher zijn;
Met noch eenige andere Kruyden
Die ik niet te noemen weet,
’t Komt van ’t Noorden en van ’t Zuyden
’t Is hier al voor u gereet.
Soo u dit Banquet aanstaat,
Kund gy stoutelik by ons komen;
Toch ik weet gy zult niet schromen,
Want gy zijt en braaf Soldaat,
En op Zee-vaart wel geslepen,
In den Oorlog ook zeer stout:
Maar in ’t Roven van de Schepen
(Sonder re’en) begaat gy fout.
Hierom Koninklijke Vorst
Komt geeft ons weer Satisfactie,
Of soekt gy noch meerder actie?
Gy ons tot den Oorlog porst:
Onse vroome Heere Staten
En Regeerders van ons Land
Zullen ’t hier soo niet by laten,
Of het was haar groote schand.
Neemt hier over u beraad
Koning van het Groot Brittanje,
Oom van onsen Prins d’Oranje,
Wiens Voor-Vaders onsen Staat
Altijd trouw gingen regeeren,
En beschermden soo ons Land:
Heer wilt ’t Spruytjen mee vereeren
Met veel wijsheyd en verstand.
Oorlof tot een besluyt,
Al gy Nederlandse Heeren,
God wil u wijsheyd vermeeren,
Als ook den Oranje Spruyt
Wensch ik lang op Aard’ te leven,
En dat het hem soo wel mag gaan
Dat hier namaals mag geschreven
In het Boek des Levens staan.
| |
[pagina 73]
| |
|