't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Lestmaal twee Gelieven.VRysters wilt verblyden
In uw’ Maagden-staat,
| |
[pagina 62]
| |
Cupid’ uyt meelijden U vertrooste gaat:
Want daar zijn Placaten
Geplakt by der Straten,
Binnen de Stad van Tergouw,
Waarom boven maten
Bly is Meyd en Vrouw.
‘k Sal u openbaren Wat de inhoud is
Boven d’ Achtien Jaren
Mag een Vryster fris
’s Avonds met verblyen
Selfs wel gaan Vryen,
En ook by de Vryers gaan,
Geven haar zoet lyen
De knegts te verstaan.
En met droeve klagten,
En met zoet gevry,
Mag sy ook wel trachten
Eenen Jongman bly
Tot haar min te trekken,
En in hem verwekken
Eenen zoeten Minne-brand,
En haar hand hem strekken
Tot een Minne-pand.
Selfs mag sy begeeren
Dat een Jonkman koen
Met haar wil spanceeren
Buyten in het groen,
Of uyt Speelen ryden,
Om haar te verblyden,
Op een Wagen hier of daar,
Sy mag t’ allen tyden
Selfs het vragen maar.
Een Vryster na reden,
Mag de schaamte wel
Onder voeten treden, Sy sal geen gequel
Nimmer daarom lyen,
Sy mag zelfs gaan Vryen,
Volgens dit kragtig Plakkaat,
Dat daar met verblyen
Staat al langs de straat.
Onder d’Achtien Jaren
Mag een Vryster mee
| |
[pagina 63]
| |
Selfs gaan openbaren
Aan een Jongman ree
Hare Minne-lusjens,
Geven hem veel kusjens,
Bidden hem om weder-min,
En die lieve Susjens
Mogen doen haar sin.
Maar die Vrysters moeten
Dit niet doen pour sons,
Want sy sullen boeten
Twintig Ducatons,
Om dat sy verklaren
Onder d’ Achtien Jaren
Aan de Jongmans haar verdriet,
d’ Ouder konnen ’t sparen,
Mogen ’t doen voor niet.
En de Weduw’-Vrouwen,
Die na haar Mans dood
Weder willen Trouwen,
Mogen vry uyt nood
Mans of Jonge Lieden
Hare Trouw weer bieden,
Soo sy wagten ruym een Jaar:
’t Mag niet eer geschieden,
Of men straft ook haar.
Hondert Ducatonnen
Is daar van de boet,
Voor die ’t eer begonnen;
Maar die ’t later doet,
Sal men consenteeren
Daar sy haar begeeren
Mogen sonder schaamte vry
Seggen ofte Leeren
Hare Minnaars bly.
Wat wy hier ontdekken,
Staat in het Placaat,
Dat men sonder gekken
Vind al langs de Straat,
In de Stad ter Goude,
Dat een Vryster zoude
Mogen Vryen na haar lust,
Die maar doen die woude,
| |
[pagina 64]
| |
Was daar door gerust.
Vryster zoet gepresen,
Die nu noch zijt Maagd,
Die ’t misschien voor desen
Nimmer is gevraagd:
Wilt u nu verblyden,
Gy zult na dees tyden
Mogen selfs uyt Vryen gaan,
Geven ook u lyden
Een knecht te verstaan.
|
|