't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Wulpse Herderinne.LUystert eens na dit Deuntje,
Na dit kluchtig Lied,
Hoe dat Jan Zwavelstoks Seuntje
Trouwden met scheele Griet:
Al wat men hoord en siet,
Hy had wel dertig gulden,
Daar regen en had sy niet.
Hy was wel berooyd van sinnen
Doe hyse eerst heeft gevryd;
Want zy kost Nayen nog Spinnen,
Maar Schooyen dat deed’ sy altijt,
Daar toe toond’ hy sijn vlijd;
Hy kost sijn Kost wel winnen,
Al had hy geen Bedelaars Meyd.
Hy Vrydese wel drie dagen,
Wat dunkje van dese quant?
Sy most het haar Moeder eerst vragen,
Die doen was schoyen op ’t Land:
Men huurde daar een Gesant,
Die d’oude Vrouw zou gaan halen,
Die t’huys quam met volle Mand.
Met Alderhande Stikken,
Kaas, Booter, Spek, Vleys en Brood,
De Vryster die ging haar schikken
Om t’eeten voor hongers-nood:
De Vryer men doen ontbood,
Die niet lang stond te mikken;
Want sijnen honger was groot.
| |
[pagina 60]
| |
Doe sy’er wat hadden gegeten,
Doe heeft de Vryer geseyd:
Och Moeder gy meugt het wel weten,
Ik heb ‘er mijn sinnen geleyd,
Dus geeft my het rechte bescheyd,
Terwijl wy hier zijn geseten,
Tot Trouwen ben ik bereyd.
Ik zou je mijn Dochter wel geven,
Maar sy is naakt en bloot:
Daar is niet aan gelegen
Ik heb noch vijf pond groot,
Die goy ik straks in haar schoot,
Soo gy ons te zamen laat leven,
Of anders soo ben ik dood.
Wel wilje mijn Dochter dan houwen,
Soo houdse en Trouwtse in eer
Schout alle qua klappers tongen;
Och Moeder ik bedankje seer,
Het is mijn een goede leer
Wy zullen de Bruyloft houwen
Ten Huyse van Kreupele Peer.
Daar sal ik in laten leggen
Een half vat beste bier,
En Jochem die sal ik seggen
Dat hy komt met sijn Lier,
Soo maken wy goede cier;
Hans met sijn hooge Reggen
Die had ik vergeten schier.
Die sal op sijn Sak-pijp speelen,
Sijn Soontje al op sijn Fluyt,
En wy met ons held’re keelen
Die maken een zoet geluyd
Ter eeren al van de Bruyd:
Die eerst begint te krakeelen,
Die hompen wy ter deuren uyt.
Dit zoete paar sou gaan Trouwen,
Men huurde daar elk een kleed;
De Bruyloft die sou men houwen,
Men maakte geen eten gereed,
Maar elk die bracht wat meed’;
’t Was wonder om te aanschouwen
Hoe ieder sijn best daar deed’.
| |
[pagina 61]
| |
Sy voegden haar by malkander,
Elk heeft sijn Kost neer geset,
Men haalde tot schotse zander
Een pont tabak tot banket, Het was’er al pannetje vet
Ik koos voor dees geen ander,
Al was het wat ongered.
Men songer, men spronger in ’t honderd
Men dronker, men schonker weer in,
Elk danste soo wel hy konde:
De Bruyd’gom met sijn Gemalin
Die maakten een goed begin,
Maar Engelse Jan van Londen
Die danste daar na mijn sin.
Doe volgden al de andere,
Jan Franken en Jaromijn,
Blinde Goossen en Schotse Zander,
En Lijsbeth en kreupele Trijn;
Sy speelden dats jou, en dats mijn,
En sprongen al onder malkander,
Het scheyden dat was haar pijn.
Toen daar niet meer was ten beste,
Het half Vat was schoon uyt,
Doe namen sy voor het leste
Haar afscheid van Bruidegom en Bruid:
Siet Vrienden dit is het besluyt
En ’t eynde van dese Feeste,
Die over al heeft geluyd.
|
|