't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStem: Pier is in den Hemel.
J.
MYn Schoonste Koninginne,
Princesse van mijn ziel,
Staat op, laat my hier binnen,
Och! dat het u geviel:
Laat ons in deugd en eeren
Godinne converceeren,
Verheugd mijn bange ziel.
| |
[pagina 40]
| |
Ik klop hier aan u deure,
En sta hier schilde-waght,
Dat niemant uw en steure
In dese nare nacht:
Ontwaakt nu mijn Beminde,
Laat my u gunste vinde
Op al mijn droeve klagt.
D.
Wie stoort my uyt de ruste
Al uyt mijn slape zoet,
Daar ik door droomens luste
In Minne wierd gevoed?
Wel spreekt, laat ik eens kijke
Wie daar soo minnelijke
Sijn droeve klagten doet.
J.
Princesse Uytverkooren,
Uw Dienaar die hier staat,
Is ‘t, die u komt verstooren,
En smeekt om u genaad’
| |
[pagina 41]
| |
Alleenig in der nagte,
Om soo mijn Liefs gedagte
Te voeden door ’t gepraat.
D.
Zijt gy het mijn Beminden,
O Princelijke Held?
Die noyt geen Hagel-winden
Te rug hebben gestelt,
Om my te konnen vinde,
Dat beweegt mijn Beminde,
Dus Lief u niet meer quelt.
J.
O Maget alder Maagden,
Is dit de vreugde-nacht
Dat u mijn min behaagden?
So staak ik al mijn klagt:
Princesse komt hier neder, Laat ik u kaakjens teder
Eens drukken zoet en zagt.
D.
Mijn Vader zou het hooren,
Mijn Moeder slaapt noch niet,
En om haar niet te stooren,
Is’t best dat ’t niet geschied.:
Maar ‘k sal my wel verbinden
Aan u mijn Wel-beminden,
Verlaat dan u verdriet.
J.
Ontfangt dees Ring van goude
Princesse dan op Trouw,
Op dat ik u mag houde
Als Ondertroude Vrouw,
Al kussend’ ik s’ u lange,
En wilt met een ontfange Mijn herte by het jou.
D.
Ik dank u Held vol eeren,
Siet daar is ook mijn pand,
Neemt dit tot uwer eeren
Dit Kruys van Diamant,
Dat op mijn Borsjes rusten,
Dat gy verwond door lusten,
Rust nu mijn waarde pand.
J.
Nu zy den Heer gepresen,
Die u bewoogen heeft;
Godinne dank bewesen Zy u van al dat leeft:
Adieu mijn Lief, mijn leven,
‘k Ga my tot rust begeven
Tot dat het passe geeft.
| |
[pagina 42]
| |
Hier zucht de Ziel om ’t quaad, te met in haar gebooren,
Haar toevlucht tot Gods Troon, is nimmer moeyt’ verlooren.
|
|