't Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje
(na 1665)–Anoniem Haeghse lapmantje, met het Amsterdamse vodde-wijfje, 't– AuteursrechtvrijStemme: O Schoon Cato.OCh Leonoor, O schone Leonoor,
Die ik voor eeuwig in mijn hert verkoor,
Ja die my altoos in mijn jonge ziel
Gelijk een Aarts-godin op Aard beviel.
Is dan mijn kermen vreugde voor u hert,
Is ’t u al blijdschap van mijn droeve smert
De dootse pijn die ik hier leid op Aard,
’t Schijnt dat die u niet als veel blijdschap baard.
Seg my eens reden van u stuurs beleid,
Waarom dat gy my uwe Min ontzeid,
Ben ik mismaakt of al te plom van ze’en
Of u niet aangenaam van Lijf en Le’en.
Sijn mijne Schatten niet by u gelijk,
Sijn u Ouders meer van Goed so rijk,
Zijt gy begaaft met schoonheid ongemeen
En wel versien met veel bevallighe’en.
Staat daarom niet te vaster op u woord
Een trotse Maagd is voormaal wel bekoord,
Van een die min als ik was van geslagt
Dus Leonoor u Minnaar niet veragt.
| |
[pagina 9]
| |
Ik ben een Edelman van groote staat,
Schoon dat Alberto hier in droefheid gaat
Mijn Ouders hegten aan het Frans gebiet
Ach! Leonoor veragt u Dienaar niet.
Ik zwerf en dwaal in ’t Doolhoof van de min,
Om u mijn Leonoor, schoone Godin,
Ik sal gaan treuren tot my haalt de doot,
En dat de aard’ my neemt in hare schoot.
Is ’t tegen Ouders wille ende dwang,
Mijn Leonoor lief weest tog niet so bang
Vertrekt met my voort na Parijs de Stad
Besit gy mee in vreugd mijn staat en schat.
Ach! Lief en hoord gy noch niet mijn geklag,
O blond Aurora brengt den klaren dag
Diana vertrekt met u bleek gesigt,
En Phebus brengt u aangename ligt.
Hoor ik Alberto daar niet voor mijn Deur?
Och ja mijn Lief het is u Serviteur,
Mijn Engelin gekleed in ’t wit Satijn,
Mijn Leonoor mijn Engel kom by mijn.
Wat heb ik menig zuure nagt en dag,
Gezworven hier in menig duisend klagt
Wat lijd om u mijn Jonge ingewant,
Een groote pijn van d’heete minne-brand.
De ongestuim en groote water vloed
Des Oceaans die treurt door overmoed,
Ja Bosch en Bomen, ende dorre Hey,
Die toonen dageliks met mijn droef geschrey.
Maar nu ben ik van alle pijn ontslaakt
Nu gy door ’t by-zijn mijne ziel vermaakt
Wat middel lief sal hier best zijn gedaan,
Hoe dat wy t’saam best raken hier van daan.
Mijn raad die is dat wy in deser wijs,
Verlaten Holland, trekken na Parijs,
Mijn ouders die daar wonen vol van pragt
Die hebben my lang met mijn Lief verwagt.
| |
[pagina 10]
| |
Alberto lief, zal ik met onverstant
Dan laten Vader, Moeder en mijn lant?
Sal ik verlaten dan mijn schat en goet,
Mijn Vrienden, Maagden, en mijn naaste bloet.
Lief Leonora daar is weinig aan,
Want Vader sal ons Huwlik niet toestaan
In Vrankrijk is ’t so goed als hier te zijn
Mijn Ouders wagten ons met smert en pijn.
Sal ik mijn Vader en mijn Moeder dan
Mishage, en gaan vluchte met een man?
En laden dan op my een eeuw’ge haat?
Alberto lief, ey! geeft my dog goe raad.
Segt aan u Kamenier dat gy alleen
Op morgen vroeg gaat na u lusthof treen;
Ik zal u beyen (Lief) alwaar gy wilt,
Wy zullen scheiden Lief u klagten stilt.
‘k Sal met Juweelen Peerlen en veel Goud
My wel versien, siet dat gy u onthoud
Dicht aen mijn Deur, slaet op mijn wegen acht;
Dus brengt de min my van mijn gantsch geslacht.
So neem ik afscheyt dan, en seg adieu,
Adieu mijn vrienden, ick zeg u adieu,
Adieu mijn vader, moeder tot besluyt,
Ik treck door suyv’re min ten lande uyt.
Vaert wel gy jonge lieden, die door min
En wulpse jonckheyt treckt elkanders sin,
Vervoert malkander noyt na andre steen,
Maer houd by d’Ouders liever u alleen.
|
|