De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– AuteursrechtvrijToon: Fortuyn eylaas bedroeft, &c.O Lief! noch liever, dan toen ik uyt loutre min
U in mijn armen sloot en kuste naar mijn zin;
| |
[pagina 183]
| |
O lief! noch meer van mij bemindt dan ooit voorheen,
Te wreed, te wreed, te wreed werd gy my afgesneen.
2. Mijn bang beklemde hart, met droefheyd overlaan,
Barst uyt mijn droevig oog den eersten liefde-traan;
Ach! wierd uw Ouders hart en 't u hier door verweekt,
Zo had mijn oog met nut dit droevig nat geleekt.
3. Maar wijl een vuylen damp van nijdig ongediert
By u mijn goeden naam en faam en eer ontciert,
Zo heb ik (laas!) verdient zo lang gy dit gelooft,
Dat gy, dien ik bezin, my werd zo wreedt ontrooft.
4. Wat baat nu dat ik my met zucht en droefheyd spijs?
En eer den nacht begint al uyt het bedde rijs?
Wat baat nu dat ik knaag mijn hart en zinnen af,
Mijn lief (ô wee!) mijn lief is my doch even straf.
5. Doch overwaarde Maagt, wijl u mijn leet behaagt,
Behaagt my dat mijn hart dit leedt geduldig draagt.
| |
[pagina 184]
| |
Wat my om u geschied, al was 't het quaadste quaadt
't Behaagt my dat ik 't lij, zo gy 't my lijden laat.
6. Schoon dan uw Ouders wil of d' uwe my verstoot,
Ik zal u evenwel beminnen tot de doodt.
Schoon gy my min ontzeyt, dit, evenwel, blijft staan,
Dat gy, zo lang ik leef, nooit uyt mijn hart zult gaan.
7. Een bee heb ik op u, eer dat ik van u treed,
Dat is, dat gy niet licht mijn trouwe min vergeet;
Op dat een ander u niet aan zijn zinnen strik,
Voor dat hy u zo trouw, of trouwer mind, als ik.
8. Vaar wel dan dierbaar pant, daar ik zo drief van schey.
Gods zeegen en gena blijf u voor eeuwig by.
Hy zend' u toe een man, zo rijk, zo vroom, zo goedt,
Als ik een Vrouw begeer, en nu verliezen moet.
Uw eeuwig minnende Damon. |
|