De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 180]
| |
Stemme: l'Orange.WAar toe of ik mijn zin,
In lusten van de min,
Zo licht en los vervallen laat,
Op een Iufvrou te hoog van staat?
Wiens reden, en zeden, doen vaste blijk,
Dan men nau haars gelijk,
In waarden, op aarden
Zo schoon zou vinden, en daar by zo rijk.
II.
Was ik van meerder goed,
Als wel mijn Iufvrou doet,
Zo had ik hoop dat ik haar zou,
Verkrijgen tot mijn eygen Vrou;
Op heden, sijn reden, noch trouheyts kracht,
| |
[pagina 181]
| |
By rijkdom niet geacht;
Haar gaven, die draven,
Na geld, na goed, na staat en hoog geslacht.
III.
Al hoe wel dat ik mijn,
Hou van geslacht te zijn,
Zo hoog en eel gelijk als zy,
Maar 't komt in rijkdom gantsch niet by;
Mijn zinnen, die minnen haar niet om 't goed,
Maaar uyt een trou gemoed;
Door reden, in zeden,
Haar schoone jeugt van jongs is opgevoed.
IV.
Dewijl mijn Iufvrou heeft,
Al wat de wereldt geeft,
Dat 's rijkdom, wellust, staat en eer,
| |
[pagina 182]
| |
Na wil, na wensch en na begeer;
Al heeftze, en leeftze na lust daar van,
Noch schort 'er yets wat an,
Me-vrouwe // dat 's trouwe,
Waar in men mijns gelijk niet vinden kan.
|
|