De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– AuteursrechtvrijToon: Als 't Begint.'k HAd nooit gedacht, ô waarde Amarant,
Dus onvoorziens te vallen
In dees felle brandt:
Mids ik de schicht van Paphos snoode boef
Staag achtte niet met allen;
Maar, helaas! ik proef
De schichten van uw oogen,
| |
[pagina 35]
| |
Nectar uyt uw mondt,
Uw keel heeft my bewoogen
Tot Cipris verbondt,
En trekt mijn hart tot u;
Gelijk de kuysche Atelante
Hippomenes dee:
Goon, gun my Amarante,
'k Waag mijn leeven mee.
Godinne sterk my nu.
2.
'k Zal, tot loon van uw getrouwe daadt,
Een heerlijk altaar richten,
Tot cierlijk cieraat:
'k Zal niet als Hippomenes; maar staag
U dankbaar zijn en Dichten
Offeren alle daag;
| |
[pagina 36]
| |
Ik zal aan uwen Tempel
Eenen gouden lamp
Doen hangen, aan den drempel.
Ach! verzacht mijn lamp!
Ontneemt de koele schicht.
Voldoet my als te vooren,
Laat een felle brandt
't Bevroozen hart door-booren
Van mijn Amarant.
Dit bid ik snoode wicht.
3.
'k Acht den Hemel, noch Iupiters gebied,
Wanneer ik maar de minne
Amarants geniet.
Geen Bachus Feest, noch Ceres drabbig zop
Verheught mijn geest van binne;
| |
[pagina 37]
| |
Maar d'Albaste krop,
En welgeboore leeden
Van mijn Aards godin,
Vol braave aardicheden;
Geen min, dan haar min
Verwekt haar liefdens-brandt;
Geen mond, noch valsche tongen
Drukt, of snoeit haar deugdt,
Schoon zy al giftig zongen;
Want mijn hart verheugdt,
Als ik hoor van Amarant.
|
|