De Nieuwe Haagsche Nachtegaal
(1659)–Anoniem Haagsche Nachtegaal, De Nieuwe– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Toon: Het daget uyt den Oosten.AAn een van Idaes beeken,
Had zich Aeneas zoon
Eens heymelijk versteeken;
Als kleene Minnegoon
Hem hadden doen vermoejen,
Door haar spoejen.
2. Als Venus 't schoone knaapjen
Ontstelt zach door 't gewoel,
Bevangen met een slaapjen
In lommers dicht en koel,
Leyze op Viooltjes teder
Hem wat neder.
| |
[pagina 39]
| |
3. En om zijn zachte zijdtjes
Een wolk zy heene schoot
Van zo veel bloempjes blijdtjes,
Van roosjes wit en roodt,
En bleef aan 't lieflijk slaapen
Zich vergaapen.
4. Terstondt quam ingekropen
In haar vermand gemoed;
En eer zy 't wist, gesloopen
Adonis eerste gloet.
Dies 't vuurig hart ontrusten
d' Oude lusten.
5. Hoe dik woud zy omvangen
Haar lieve Neefjen teer,
En in haar armpjens prangen;
Dus plach, zey zy, wel eer,
| |
[pagina 40]
| |
Adonis, uytgeleezen,
Ook te weezen.
6. Doch schreumende te steuren
Het zoete sluymerend wicht,
En uyt zijn slaap te scheuren,
Zo kusten zy wel dicht
De naast gelegen roosjes,
Al met poosjes.
7. De roosjes die ontstaken,
Beginnende terstondt
Rondtom haar blanke kaken,
Tot aan haar roode mondt,
Veel kusjens in de zamen
Al te zaamen.
8. Vrouw Venus ging vergaaren
Dees leevendige blaan,
| |
[pagina 41]
| |
Die niet dan kusjes waaren,
Als zy ze raakten aan;
En voer met dit geweemel
Zo ten Heemel.
9. Dees schat had zy gekreegen,
Maar dees Godin was mildt,
En heeft ze als in een reegen,
Weer mildelijk gespilt,
En daar mee gaan bedouwen
Schoone Vrouwen.
10. Dit is de zoete waassem,
Op lipjens lief gesprengt,
Met dauw van geurgen aassem,
Int roode rood gemengt;
Die Minnaars veel kan geeven,
Ia doet leeven.
| |
[pagina 42]
| |
11. Wild dan zo schaars niet vreezen,
Mijn waarde Rozemondt,
Met die gift uytgeleezen,
Waar mee uw lipjens rondt,
Zo mildelijk van hier boven
Zijn bedooven.
L. Reaal. |
|