De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 143. Een gheveyst vrient. waerom vleyt ghy met my toch lieue gesel, Veyssende v te zijne een out vrient gestadich, (Des ghy v bedect met eens loosen vossen vel,) Daer ghy my so lange gehaet hebt moordadich? Niet meer en geloou'ick uwer rechter hant verradich, En v slincke heeft geleert den steert te crommen altoos. Geen moorder verborgen int bosch en maect by beladich So seer, als geveysde trouwe en lagen loos. Tegen die my opentlic vervolcht (al schijn ic broos) Wapene ic my weder, en gord'ooc en mes aen d'zije: Maer dien van binnen quelt bedecte enuie boos, En sijnen wille verbercht tot allen tijt, Sulcken en can ic nau ontvlien, hoe seer icken mije. Vorige Volgende