De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 142. De giericheyt van deser tijt. Tot Antonium Muretum. Dit huys, soomen sien mach, twee deuren heeft, Waer af d'eene leyt in schoon vercierde salen Dien die ghiften en gauen wel ter keuren geeft: En d'ander brengt tot een ydel plaets sonder falen Den armen, die niet en heeft om te betalen. D'eerste deure men nu gesloten vint ouer al Voor den Musen, diemen nu qualic siet onthalen. Verwondert v noch, waerom dat so cleyn is t'getal Der Poëten? dat doen der gieriger gauen smal. Warender Mercenates, so mochtmen noch vinden Flacci en Marones, die met groot geschal De feyten van orlogen voor den onbekinden Verbreyen souden: Maer nu als den onbeminden Sietmen dat sulcke const cleyn wort geacht, En sulcs en wilt hem t'hof niet meer onderwinden. Dronckaerts die goede ciere maken dach en nacht Worden nu geeert, en hebbent al in haer macht Vorige Volgende