De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 126. D'ontaerdende. De Luytekoker spreect. Niet dan t'fatsoen en heb ic van een luyte, Besluytende in my de clinckende snaren, Die mijn niet en zijn, des ic ooc geen stem en geef uyte. Zijnde haers gelijc gemaect tot een bewaren Och had my de meester eenigen vois sonder sparen Ghegeuen, so datmen my so schandelic int vier Niet en wierpe, gebroken zijnde in corte iaren. Die hen beroemen van hen ouders en geslachte fier, En selfs metten wercken die niet en volgen een sier, En zijn maer een schaduwe met al haer edelheyt Van haer voorsaten, diese met deuchden hier Verworuen hebben, ende door sulcken feyt D'edele altijt sijns selfs eere soect en verbreyt Dies men met recht van Scipiades hant track Den rinc daer in sijns vaders forme vaillant stack. Vorige Volgende