De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 125. T'voorhooft en is niet te betrouwen. Tot Achilles Statius van Portugael. Al wat God oyt schiep int water oft te lande Heeft een teecken waer aen datmen lichtelic kent Sijn nateur, die seer diuersch is en meniger hande. So openbaert den hont sijn gramschap die is gewent Te bassen op alle die hem comen ontrent. En met sijnen hoornen laet oock blijcken den stier De dullicheyt die in hem altijt is geprent. T'serpent draget fenijn in sijnen steert seer fier, En voor den schorpioen canmen hem ooc wachten hier. Maer de mensch heeft een voorhooft, d'welc bloot en naect is, Daer wt datmen hem niet en can kennen schier Oft hy goet oft quaet inwendich gemaect is, Om hem in tijts te wachten eer datmen geraect is Aen yemant die erch en boos is in al sijn daden: Hier hebdy een tafereel, d'welck ongelaect is Wel geschaeft, en met geen geschrift beladen, Om in te schrijuen, hoe die ghy sonder versmaden So lange als vrient gedient hebt, met v heeft omgegaen. Maer (so my dunct) ghy en willes niet bestaen. Vorige Volgende