De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 121. Liefde verwint met arbeyt. Hier siedy een vat, d'welc om vaten heeft twee ooren Waer af de rechte hebben gegrepen vast Die vroom en cloec zijn om arbeyt t'oorbooren: Maer de slinck' oore hebben de gene die swaren last En arbeyt licht verdriet en qualic past, Als kinders, en die bot, traech, oft out zijn van dagen. In twee manieren (verstaet wel dit gewagen) Wort alle dinc bestaen, na dat elck can dragen. Want de liefde dwingt, oft begeerte van lof en prijs Die gaen cloeckelic sonder eenich vertragen Tot alle saken die sy bestaen met goet aduijs, Maer dien arbeyt haest verdriet, zijnde onwijs, Die en can nau door onachtsaemheit d'een oore houwen, Des de verwinders eer en baet verweruen propijs, En de trage niet dan schade en schande sonder flouwen. Te recht eert v Alfonsus in elcx aenschouwen O Pigna, beuelende v sijn secreetste saken, Maer en wilt daerom niet laten int benouwen De Musen, die v by elcken eerlic maken. Vorige Volgende