De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 120. Godlicke Capiteynen Den vromen Capiteynen staet Gods hulp altijt by Door wiens raet en wille sy al haer feyten doen. Altijt en loopense niet onvoorsichtich vry Hen vianden tegen, maer pijnen hen te beuroen Wat schaden mocht, eer sijse bestrijden met herten coen. Hoe dicwils heeft Aeneam bedect een wolcke swert So lange hem God helpen wou wtet dootlic lamoen: Looflic moet al volbracht worden dat swaer is en hert: Dat dede Aeneam voor v, o Turne, vlieden ras Maer eylacen op dat pas Iuppiter v viant was. Vorige Volgende