De Gulden Passer. Jaargang 58-59


112. Kennisse sijns staets. Onder de menschen is een onderscheyt der eeren, So dat d'een Heer is, en dander sijn knecht. Dees wet heeft de Natuer gestelt sonder verseeren, Dat den meerderen diene die van verstand' is slecht Vreese en ontsach bedwingt de slauen te recht, So dat hen leedt is als sy yet hebben misdaen.
[pagina 40]
En die de Schythen t'huyskeerende met gheen gevecht Noch strijt en consten verwinnen, dedense saen Met gheessels en stocken tot haren dienste gaen. Alle vogels ontsien den arent, en den leeu elc dier, En elck en beweecht tot dienst des Maiesteyts bestier