De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 111. T'geluc is onweerdich oft ouertollich. Van selfs siet brengt de zijde dit gewormte cleene Haren Heeren, so datse te wassene schijnt, Van den bladeren en etet niet eene, Maer onbesorcht het hem tot sulcx te doene pijnt. Susdanigen oogst wild'ick ooc hebben onuerdwijnt, So soud'ick haest rijc zijn, en veel connen geuen. Maer alsulcken boom men nergens en vijnt Dan by die te veel geluckich zijn bouen schreuen, En dien door s'vaders sorge veel goets is gebleuen. Oft die yemant by geualle door sijn testament Tot een erfgenaem van sijn goet heeft verheuen. My ist genoech luttel te hebben door arbeyt gent. Dat by fortuyne comt heeft veel perijckels ontrent. Vorige Volgende