De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 110. Alle dingen en sijn allesins niet euen bequaem toe. Toe Carolum Clusium. Hoe dat langer int water leyt het eycken hout, Hoe dattet altijt herder wort als eenen steen, Maer dat gheeft de natuer weynigen sonder fout: Want d'ander al in d'water verrotten gemeen. Velen is malue ongesont den welcken slecken geen En letten: en der quackel en schaedt de scherleye niet. Dat de siecke genese, en leyt niet alleen In den Medicijn, want de forme (verstaget bediet) De natuer heeft vander materie daert in geschiet. Noyt en sachmen dat Thersites veranderde fel In Ulyssem, die altijt tot loosheyt riet. De Papegai is leerlic, den Os traech, en Pegasus snel. Maect my dan van allen houte eenen Mercurium wel. Vorige Volgende