De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 109. So lange ic leue ben ic profijtelick. Al ist dat my Eyckenboom des blixems gewelt En lancheyt des tijts bycans heeft al geschent, So dat ic als eenen bloc onnut schijne gestelt: Nochtans ben ic altijt euen diligent Om voetsel te nemen van al dat my is ontrent: Want so lange als in my eenich gevoelen leeft, En laet ic niet af te voeden, so ic ben gewent. Mijnen tronc de lantlien te helpen ooc niet en sneeft Om vier te stoken met loof en rijs dat hy hen geeft. Wilde dergelijc de mensch met sorge swaer En arbeyt wtrichten dat hy te doene heeft, Het soude veel beter gaen met hen allegaer En meer voorspoets soude hen Godt verleenen voorwaer. Vorige Volgende