De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 108. T'vonnis van Paris. Den iongen Pryamides, desgelijcken men niet en vant Onder alle die [...] scepter te Troeyen droegen Ghaf des sententie, ouer de schoonheyt triumphant, Van Iuno, Pallas, en Venus, na sijn genoegen, Seggende: O Iuno machtich in alder voegen, Suster en huysvrou vanden oppersten Heere, V gauen en connen my so seer niet wroegen Dat ic v soude geuen v verdiende eere. Te vergeefts arbeydy ooc te strijden seere O lief Pallas, al wort hooch gepresen v verstant, Want Venus Cytherea behaecht my meere, Des sal sy nu d'ees gift ontfangen van mijnder hant. Neemt dan desen appel, o Venus playsant, Die therte verblijden cont en al bedwingen, Ghy alleen moecht my verblijen in droefheyts bant, Dus wil ic v dienen bouen alle dingen. T'bedietsel deser fabelen. Ons verstant is eylacen so seer verblint, Dat het welc goet is, welc quaet is, niet en bekint: Waer door de mensch dic geraect in veel tegenspoeden, En meest comen wy al in druck (soomen beuint) Door ons selfs vonnis, dus sal hem elck hoeden Dat hy niet en kiese t'verlies van sijnen goeden. Vorige Volgende