De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 72. Metter tijt worden alle dinghen saechtere. Als eens een lancx eenen wijngaert was lijende, Plucte hy een druyue die door der sonnen schijn Noch niet rijp en was, des hijse vertijende Wech wirp, en met voeten vertrat op dat termijn, Om dat niemant meer en sou smaken sulcken sueren wijn. So verkeert is der menschen vonnis en verstant, Die den tijt niet en connen verbeyden fijn, Schouwende den arbeyt aen elcken cant. Swaer ist om crijgen al wat schoon is en playsant Int eerste, en namaels wort allen arbeyt sacht: Maer ganschelick is een schoon maecht in menich lant De druyue versmayend?, die haer reynicheyt wacht. Ooc schayt haer gesterte den wijngaert door sijn cracht Vorige Volgende