De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 65. Twijffelachtighe liefde. Cupido is totten schoonen altijt genegen, En scheyt ooc de schoone by tijden siet. Vervolcht zijnde en heeft hy niet altijts gecregen. Lockende wort hy geloct sonder mijden yet, En wort gehouden met cleyn verblijden siet Door twijffelachtige hope sorchvuldich. Gheen soeter bitterheyt en isser om lijden niet, Noch bitterder: hebbende so heeft hem ghehuldich Een ander: Hy ontsteect den brant onverduldich En bluschten wederom, veranderende snel Smenschen hert, dat hem te dienen gemaect heeft schuldich. Gelijc eenen blaesbalc niet en can geblasen wel Ten sy dat hy eerst heeft ingenomen de winden fel, So en geeft hy niet eer dan dat hy ontfangen heeft. De liefde verganckelic is een langsaem gequel, Die met vreese haer hope omhangen heeft, En in blijschap door bedriechelicke ghangen sneeft, De ydele droncken makende, en daer tegen Ydelende de volle: dies elc met verlangen leeft, Groeyende door hutte zijnde cout bedegen. Dus wacht v voor dit naect kint op alle wegen: Want de wonden diet maect quaet om ghenesen zijn, En theeft alle de goden onder hem gecregen Door sijnen soeten ende lieffelicken bewesen schijn. Gaet nu en betrout der liefden wtgelesen fijn Sekere dingen, zijnde veel onsekerder gestelt, Die v al en gevoeldy niet d'ingeresen pijn, Altijt nacht en dach met sware dolcuren quelt. Maer de liefde des deuchs blijft stantvastich als een helt Van sijnen loon en prijs sy niemant en berooft, Maer verciert dien sy onder de hare telt Met arbeyt, daer door syse seer vast hout int hooft Om onder de salige te stellen, vry dit gelooft. Dus laet haer ons trecken, en wy sonder sparen Haer volgen, en d'eere in toecomende iaren. Vorige Volgende