De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] 54. Leeft so langhe als ghy cont. Tot Achillem Bochium, als tot sijnen vader, van den visch Sepia, die swert bloet heeft. Als my de ghierige visscher is naiagende, So bedriegh ick hem door mijns bloets wtgieten, Waer onder ick dan vrij swem nergens na vragende Want het my bedect, wijent mach verdrieten, Met sijn swertheyt verduysterende alle vlieten: Sghelijcs die zijn leuen lichtelic can behouwen, Waerom en arbeyt hy niet om dat te genieten So lange tot dat hy hem roept sonder flouwen Die sijn siele hier gestelt heeft in d'aertsch benouwen? Een ontijige doot mishaecht oock God den Heere. En gheen macht en hebdy (dus wilter voor grouwen) Aen v leuen, om dat te crincken immermeere, Wantet vanden Hemel verleent wort telcken keere. Den visch Polypus verandert om sijn beclijuen Sijn coluer, soeckende noch ander listen seere: En ghy dan die so veel gedaen hebt en cont bedrijuen Suldy geen memorie laten achter blijuen? Vorige Volgende