De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 51. Eendrachtighe stercte vermach al. Tot de Princen van Hongarien. Niet en can de Zee doen corromperen siet, En van t'bederuen bevrijtse t'sterckbijtende sout: Maer nochtans en canse dees crachten behouden niet, Ist dat ghys wtleyt in grachten menichfout. Also vermach veel meer d'eendrachtige stercheit stout Dan die verbreyt is op diuersche plecken wijt. Elck duert ooc best, dat hem op sijn plaetse bequaem hout Alst aenden Persboom blijct, die door t'herplanten subijt Goede vruchten voortbrengt, en wort al sijn fenijn quijt. Int midden des onweers, wilt O Princen eendrachtich Met gelijcker macht v vaderlant tocht nu ter tijt Te hulpe comen, dat veel geleden heeft onsachtich. Laet v hier toe verwecken de daden crachtich Des Conincs Humades, ende Matthias mede, Die de Turcken nu noch als syse zijn gedachtich, Doen vlieden, van v verdrijuende allen onvrede, Om v lant wt liefden te helpen, dits mijn bede. Vorige Volgende