De Gulden Passer. Jaargang 58-59(1980-1981)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende 8. Het quaet moetmen somtijts met sijns ghelijck verdrijuen. wat veranderinge en menginge ongehoort Der dingen is hier geschiet? want siet wt coude Is hitte comen: en vochticheyt wt t'zeesche boort, Die drooger dan t'vier is vloeyen woude. Der liefden Goddin, die tot Cypres noyt en floude, Seytmen wte zeebaren gesproten te zijne, Die Iuppiter met al de Goden so beuonde, Datse raesden, door haers soons pijlen diuijne. [pagina 23] [p. 23] Heeft Africa oyt sulcke monstren vreemt van schijne Connen voortsbrengen? wat sullen doen de vlammen heet Als zeekinders sulcks bedrijuen t'allen ter mijne? waermede salmen connen geblusschen gereet Een herte ontsteken mits sulcken brande wreet? Maer nu weet ic raet voor die sulcs vragen mochte, Dat hy aldaer bate soecke tegen alsulck leet, Daer hijt gecregen heeft, menige die dit bedochte Dese remedie tot ghesontheyt brochte. Want ghelijck het vier sy seluen eet en verslint, Alst niet meer gesterct en worde door voetsel sochte, Also verheert ooc door liefde de liefde blint, En bluscht het vier met sijn eygen vlamme ontsint: So sal ick seggen dat Venus heeft haer beginsel Wter zee, en dat d'een quaedt is des anders verwinsel. Vorige Volgende