De Gulden Passer. Jaargang 53
(1975)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 380]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Kopergravure en houtsnede in de boekillustratie van het Plantijnse huis in de tweede helft van de XVIe eeuw
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| ||||||||||||||||||||||||||||
gelang het ging om prenten of boekillustratie. Bij de prent zou de houtsnede in de beginjaren van de 16e eeuw haar aanvankelijke hegemonie snel zien aantasten door de kopergravure. Omstreeks het midden van de eeuw was de balans reeds volledig doorgeslagen: de kopergravure overheerste nu onbedreigd, terwijl de houtsnede nog slechts uitzonderlijk opdook in minder artistieke of althans minder artistiek bewuste ‘volkse’ prenten. In de Nederlanden kan het begin van de doorbraak van de kopergravure in de boekillustratie worden geplaatst in 1566 met de publicatie door Plantin van de Vivae imagines partium corporis humani, een medisch tractaat van Valverda en Vesalius, versierd met 42 burijngravures. Maar de houtsnede vermocht in de boekillustratie haar stellingen langer te handhaven. Zelfs in de Officina Plantiniana drong de kopergravure slechts langzaam doorGa naar voetnoot1. Plantin verklaarde nog in 1567, in een brief aan kardinaal Granvelle, met grote beslistheid wel te kunnen en durven adviseren waar het houtsneden betrof, maar verstek te moeten geven zodra het ging om kopergravuresGa naar voetnoot2. Er mag worden aangenomen dat Plantin in de volgende jaren meer vertrouwd geraakte met de kopergravure, maar in zijn geïllustreerde werken bleven de houtsneden een belangrijke plaats innemen. De opmars van de kopergravure was echter ook op het terrein van de boekillustratie niet te stuiten; rond 1600 had ze ook in dit domein in gans West-Europa het pleit gewonnen - al was haar zege niet zo absoluut als in de wereld van de prent. Waarom dit verschil in evolutie? De houtsnede geeft enkel zwart-wit-tegenstellingen. De kopergravure kan zich uitleven in geraffineerde nuances met een ver doorgedreven fijnheid van uitvoering. ‘Kenners’ en verzamelaars zijn dan ook reeds vroeg de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| ||||||||||||||||||||||||||||
voorkeur beginnen geven aan de meer verfijnde kopergravure boven de grover aandoende houtsnede. Deze laatste laat zich snel vervaardigen en de gebruikte grondstof is goedkoop - een eenvoudig houtblok. Het afdrukken kan geschieden op gewone drukpersen aan hetzelfde snelle tempo als voor typografisch zetsel - in het Plantijnse huis een gemiddelde van niet minder dan 1250 bladen recto en verso of 2500 afdrukken per dag en per werkende pers. De bewerking van een koperplaat met burijn of salpeterzuur vergt oneindig meer tijd en geduld; de plaat zelf is vrij duur; het tempo waarmede ze op een speciale diepdrukpers kan worden gereproduceerd ligt heel wat lager dan voor de houtsnede. Dit betekent dat normaal, d.w.z. alleen rekening houdend met de tijd en inspanning gevergd voor produktie en afdrukken, en abstractie gemaakt van de eventuele commerciële waarde van de betrokken kunstenaar, de kopergravure beduidend duurder uitkwam dan de houtsnedeGa naar voetnoot3 - en dan ook geregeld heel wat duurder werd verkochtGa naar voetnoot4. De factor prijs speelde een geringere rol bij de losse prent, in deze zin dat de verzamelaars zich reeds vroeg bereid toonden grote sommen neer te tellen voor in hun ogen artistiek hoogstaande werken. Het verzamelen van grafisch werk was inderdaad in de 16e eeuw reeds uitgegroeid tot een ware manie, die in intensiteit en wat vele uitwassen betreft niet moest onderdoen voor wat we thans kunnen waarnemen. Plantin heeft het reeds in 1567, in een merkwaardige brief aan een Italiaanse verzamelaar, in verband met prenten van Albrecht Dürer, over verschillen in afdrukken en de fantastische verschillen in prijzen, die dat met zich kon brengenGa naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Een markt voor de dure kunstprent had zich al vroeg in de 16e eeuw gevormd en in de strijd om de gunsten van de rijke verzamelaars moest de ietwat stunteliger voorkomende houtsnede snel begeven. Op het terrein van de boekillustratie lag het probleem heel anders. De illustratie was slechts een bijkomend element in het geheel van de factoren die de kostprijs van een boek bepaalden - en mocht zodoende, althans voor de doorsnee-uitgaven, niet te hoog oplopen zonder de verkoopmogelijkheden van het werk in het gedrang te brengen. Er was daarenboven een technisch bezwaar voor het gebruik van kopergravures: gravure en typografische tekst dienden op afzonderlijke persen gedrukt, eerstgenoemde aan een eerder traag tempo, laatstgenoemde aan een beduidend hoger ritme. Moest men een typografische tekst aanbrengen op een gravure, dan dienden de bladen met de illustraties nog eens op de drukpersen gelegd met alle bezwaren vandien om gravure en tekst precies te laten samenvallen. Het is derhalve niet te verwonderen dat, terwijl in de wereld van de prent de kopergravure reeds in de eerste helft van de 16e eeuw haar concurrent grotendeels verdrong, de boekdrukkers rustig voortgingen houtsneden te gebruiken voor hun geïllustreerde werken. Maar de liefhebbers, verwend door de prent, begonnen eveneens kopergravures in de boeken te verlangen - en toonden zich bereid de hogere prijs te betalen. De volksboeken, afgestemd op een weinig kapitaalkrachtig publiek, zijn tot in de 18e eeuw houtsneden blijven aanwenden. Voor initialen en sierstukken en voor wetenschappelijke werken met een overvloed aan illustraties, zoals bv. botanische verhandelingen, is men in de 17e eeuw en ten | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| ||||||||||||||||||||||||||||
dele nog in de 18e eeuw trouw gebleven aan de houtsnede. Maar voor de ietwat meer gesofisticeerde werken begon vanaf de jaren '60 van de 16e eeuw de doorbraak van de kopergravure en had deze omstreeks de eeuwwisseling ook op dit terrein virtueel de zege behaald. Het ligt niet in onze bedoeling in dit kort bestek de evolutie inzake boekillustratie in de Plantijnse drukkerij te detaillerenGa naar voetnoot6, maar wel aan te tonen hoe in deze overgangsfase in de tweede helft van de 16e eeuw Plantin heeft gepoogd de twee tendenzen inzake boekillustratie zoniet te verzoenen dan toch te harmoniëren, in een specifieke reeks uitgaven, met name liturgische werken (brevieren, missalen, getijdenboeken). Waarbij we ons hier meer in het bijzonder zullen concentreren op de brevieren. De hervorming van het Romeins brevier, aanbevolen door het Concilie van Trente en gerealiseerd door toedoen van Pius V (bulle van 9 juli 1568), beloofde een buitenkans te worden voor de drukkers. Paus Pius V had weliswaar aan de Romeinse drukker Paulus Manutius het monopoolrecht verleend voor de ganse christenheid, maar Manutius kon deze opdracht onmogelijk aan. Plantin vermocht door de tussenkomst van kardinaal Granvelle tot een accoord te geraken met Manutius over het drukkersalleenrecht in de Nederlanden (bekrachtigd door het pauselijk privilege van 22 november 1568). Reeds op 24 januari 1569 begon Plantin aan een eerste editie in-8o van het nieuwe Romeinse brevier. Twee andere uitgaven in-8o volgden nog hetzelfde jaar. Kort daarop vernam Plantin dat Filips II onderhandelde met de paus over speciale brevieren voor Spanje. Hij haastte zich om de Spaanse monarch zijn goede diensten aan te bieden. Op 1 februari 1571 bekwam hij het virtueel monopool voor de verkoop van brevieren in Spanje - waarbij Filips II zelf als tussenpersoon en gelegenheidsboekhandelaar zou optreden. Een wel wat ongewoon facet van de activiteiten van de stugge Spaanse monarch! Van 1571 tot 1576 produceerde Plantin op reusachtige schaal brevieren voor de Spaanse markt, tot in 1576 de troebelen in de Zuidelijke Nederlanden, culminerend met de Spaanse furie (4 november 1576), de | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| ||||||||||||||||||||||||||||
lucratieve handel met het Iberische schiereiland ontwrichtten. Na de kapitulatie van Antwerpen in augustus 1585 heeft Plantin de betrekkingen met Filips II niet heraangeknoopt, in hoofdzaak wegens de door de oorlog zo moeilijk geworden verbindingen met het Zuiden. Pas onder Plantins opvolger, Jan Moretus, werd de draad heraangeknoopt. Dit neemt niet weg dat ook na de Spaanse furie Plantin brevieren is blijven drukken, zij het nu in hoofdzaak bestemd voor de lokale marktGa naar voetnoot7... Plantin heeft in vliegende vaart de eerste uitgave van het nieuwe brevier op de persen gelegd. De vraag bleef zodanig groot dat de uitgaven elkaar bleven opvolgen en de drukker slechts een minimale aandacht kon besteden aan de illustratie, die beperkt bleef tot enkele kleine, vrij onooglijke houtsneden die steeds werden herhaaldGa naar voetnoot8. Het eerste brevier voor Spanje had dezelfde houtsnedenGa naar voetnoot9. De Spaanse koning, die, met de meticuleuze zorg hem eigen, het project van zeer dichtbij volgde, of zijn raadgevers, die toen eveneens Plantin tot wanhoop dreven met hun soms tegenstrijdige raadgevingen, wenken en bevelen, moeten deze banale illustraties niet naar hun zin hebben gevonden. In elk geval, in de daaropvolgende edities bestemd voor de Spaanse markt, zelfs in de monumentale en prachtvol uitgevoerde in-folio uitgave van 1573, ontbreekt elke illustratie, tenzij eventueel een kleine houtsnede op de titelpaginaGa naar voetnoot10. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Het probleem van de illustratie was nochtans niet veronachtzaamd geworden. De eerste edities voor Spanje waren eenvoudigweg niet geïllustreerd omdat het aanmaken van het gewenste materiaal heel wat tijd in beslag nam. In 1574-1575 was men tenslotte zover geraakt... Op 12 oktober 1575 werden 1200 exemplaren verscheept naar Spanje van een nieuwe monumentale in-folio uitgave, deze maal geïllustreerd - in twee versies. De gedrukte tekst was identiek, maar in een aantal exemplaren waren de illustraties in houtsnede, terwijl in andere exemplaren de corresponderende bladzijden waren voorbehouden aan kopergravuresGa naar voetnoot11. Plantin en Filips II, of Filips II en Plantin, hadden een oplossing gevonden voor het probleem hoe een geïllustreerd werk op de markt te brengen dat voldoening kon schenken zowel aan de minder kapitaalkrachtigen als aan de meer tot betalen geneigde liefhebbers. Zeer interessant is de in de verzendingsnota opgegeven verhouding tussen de twee groepen: 1083 ‘à figures de bois’ tegen 117 ‘à figures de cuivre’Ga naar voetnoot12. Het aantal liefhebbers in Spanje bereid om een hogere prijs te betalen voor artistiek hoger gekwoteerde typografische waar werd dus nog vrij gering geacht. De bewaarde gegevens laten ongelukkigerwijze niet toe na te gaan aan welke prijzen de exemplaren met houtsneden en de exemplaren met kopergravures werden verkochtGa naar voetnoot13. Dit detail wordt wel gegeven voor de in-4o editie, die eveneens het jaar 1575 heeft op de titelpagina, maar in werkelijkheid reeds einde 1574 was voltooid en als zodanig enkele maanden vóór de in-folio-uitgave op de markt was gebrachtGa naar voetnoot14. Traditiegetrouw waren er slechts een achttal gravures, relatief beperkt van afmetingen; daarenboven had de uitgave met de hout- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| ||||||||||||||||||||||||||||
sneden één kopergravure gekregenGa naar voetnoot15. Desondanks was het verschil in verkoopprijs beduidend te noemen: terwijl de exemplaren met houtsneden werden verkocht aan 3 fl. (hetzij een 3000 huidige Belgische franken)Ga naar voetnoot16, kwamen de exemplaren ‘cum figuris aeneis’ op 4 fl. (ca. 4000 huidige Belgische franken)Ga naar voetnoot17. We hadden a priori verondersteld dat de hogere investering, die het gebruik van kopergravures als boekillustratie betekende, automatisch op de kopers zou worden verhaald. Hier heeft men nu eindelijk een voorbeeld uit de praktijk: een verschil van 1 fl. - een 1000 huidige Belgische franken! - voor exemplaren, die enkel van elkaar afweken door de verschillende techniek in dewelke zeven betrekkelijk kleine illustraties waren uitgevoerd! Maar de verhouding tussen de twee groepen zoals opgestuurd naar Spanje - 1900 exemplaren met houtsneden, tegenover slechts 300 exemplaren met kopergravuresGa naar voetnoot18 - toont, zoals voor de in-folio-uitgave, opnieuw duidelijk genoeg aan dat noch Plantin noch zijn koninklijke verkoopsagent de Spaanse markt zeer rijp achtten voor meer verfijnde bibliofiele producten. De troebelen stelden in 1576 een einde aan de transacties tussen Plantin en Filips II, maar, zoals hoger reeds gezegd, bleef de aartsdrukker brevieren aan de lopende band produceren voor een meer West-Europese markt (Nederlanden, Frankrijk, Duitse rijk) - en hij is hierbij de reeds beproefde methode blijven volgen om de edities te differentiëren in exemplaren met houtsneden en exemplaren met kopergravuresGa naar voetnoot19. Door het ontbreken van verzendingsnota's is het voor deze latere uitgaven onmogelijk om de verhouding tussen de twee groepen te bepalen, maar we beschikken althans | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| ||||||||||||||||||||||||||||
over de verkoopprijzen - en deze spreken nog steeds dezelfde taalGa naar voetnoot20.
| ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Plantin heeft hetzelfde procédé eveneens toegepast in de missalen en getijdenboeken, welke in deze jaren zijn persen verlieten. Jan Moretus heeft nog een tijdlang terzake het voorbeeld van zijn schoonvader gevolgd, tot hij in de beginjaren van de 17e eeuw in dit genre eveneens volledig overschakelde naar de kopergravure. De markt was toen ‘rijp’ genoeg bevonden om de duurdere kopergravures te verwerken. Althans in de Nederlanden en buurstreken. Toen in de jaren '20 van de 17e eeuw de Spaanse markt opnieuw wijd openging voor de liturgische edities van de Officina Plantiniana zou Balthasar I Moretus nog eens, zoniet het roer volledig omgooien, dan toch opnieuw aansluiten bij de procédé's van zijn grootvader en vader door weer met houtsneden opgesmukte goedkopere brevieren en missalen te producerenGa naar voetnoot28. Men mag aannemen dat hij hiertoe niet uit eigen initiatief is overgegaan maar een wenk had gekregen vanwege de toenmalige ‘verkoopsagenten’ in het Iberische schiereiland, de Hiëronymieten van het EscorialGa naar voetnoot29. Maar ook het Spaanse publiek bleek toen gewonnen voor de kopergravure en bereid hiervoor meer te betalen: het experiment met met houtsneden versierde liturgische werken werd omstreeks 1640 voorgoed stopgezet. De houtsnede had in de Officina Plantiniana bij deze kategorie werken definitief afgedaan. Enkel met uitgaven versierd met kopergravures zouden de meesters van de Gulden Passer voortaan de markten van Spanje en West-Europa bewerken. | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| ||||||||||||||||||||||||||||
Le bois et le cuivre dans l'illustration des livres plantiniens dans la seconde moitié du 16me siècleDans l'illustration livresque des premières décades du 16me siècle, le bois continuait à dominer comme par le passé, parce qu'il était moins cher et parce qu'il s'intégrait parfaitement dans les procédés de reproduction typographique. Dans le domaine de l'estampe par contre, les amateurs commencèrent à donner la préférence à la gravure sur cuivre. L'utilisation de celle-ci dans l'illustration livresque présentait des inconvénients non négligeables, tant sur le plan technique (les cuivres s'impriment sur des presses spéciales à une cadence fort lente) que financier (prix de revient beaucoup plus élevé), mais le goût étant à la gravure sur cuivre, des éditeurs entreprenants commencèrent sérieusement à l'envisager. Christophe Plantin fut un des tout premiers en Europe occidentale à oser prendre le risque avec la publication en 1566 du traité de médecine de Valverda et Vésale, Vivae imagines partium corporis humani, contenant un frontispice et 42 planches sur cuivre. Mais même le grand typographe se montra fort circonspect dans les années qui suivirent et n'osa pas miser complètement sur le cuivre. En témoigne l'illustration des livres liturgiques dont Plantin commençait à imprimer dans les années '70 de nombreuses éditions en de larges quantités. Prenons comme exemple les bréviaires: en octobre 1575 Plantin expédia en Espagne 1200 bréviaires in-folio, illustrés - en deux versions: 1083 exemplaires avaient des ‘figures de bois’; 117 des ‘figures de cuivre’. La même année l'architypographe envoya, toujours en Espagne, 2200 exemplaires d'un bréviaire in-4o, dont 1900 exemplaires ornés de gravures sur bois, coûtant 3 florins l'exemplaire, et 300 ornés de gravures sur cuivre, coûtant 4 florins l'exemplaire. Il n'y avait en tout dans ce bréviaire in-4o que huit illustrations de dimensions assez modestes - mais la différence en prix de vente n'en était pas moins considérable, 1 florin représentant un peu plus de mille francs belges, valeur actuelle. Les bréviaires avec gravures sur cuivre étaient en fait destinés à un nombre restreint d'amateurs d'art graphique prêts à payer le prix fort. Plantin a continué cette politique avec ses bréviaires, missels et livres d'heures. Ce n'est que dans les premières années du 17me siècle que son successeur, Jean Moretus, a délaissé complètement l'illustration sur bois pour ces sortes de publications: le public avait alors accepté la gravure sur cuivre comme étant la seule manière d'illustrer des ouvrages de choix - et était prêt à en payer le prix. |
|