De Gulden Passer. Jaargang 53
(1975)– [tijdschrift] Gulden Passer, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
De invloed der blokboekeditie van de biblia pauperum op het getijdenboek van Maria van Vronensteyn
| |
[pagina 308]
| |
van de blokboekuitgave van de Biblia pauperum op een befaamd Noord-Nederlands getijdenboek. Het hier bedoelde handschrift werd vervaardigd voor Maria van Vronensteyn en wel te Utrecht rond 1460Ga naar voetnoot2. Zulks blijkt uit aanduidingen genoteerd in het handschrift zelf, uit de kalender en uit gegevens van stijlkritische aard. In verband met de datering weze nog aangestipt dat in een tabel voor de berekening van de zondagsletter, vooraan in de codex (fol. 2), het jaartal 1460 voorkomt waarop bovendien een wijzende vinger is gericht. Daaruit zou men kunnen afleiden dat het horarium in dat jaar tot stand kwam. Op die datum zal later nochtans moeten teruggekomen worden. Het boek is uiterst luxueus verlucht. Men treft een zeer groot aantal gedecoreerde aanvangsletters aan, soms met verlengingen in de marges, en een uitgebreide reeks gehistorieerde initialen van diverse afmetingen. Op verscheidene bladzijden zijn de randen opgeluisterd met bladwerk en bloemen waartussen zich drolerieën bevinden. Tenslotte komen twaalf bladgrote miniaturen voor van uitmuntende kwaliteit. Ofschoon deze laatste zijn ingelast, werd de volledige versiering nochtans in één en hetzelfde atelier uitgevoerd. Verschillende miniaturisten hebben echter samengewerkt. De grote miniaturen zijn mogelijk van de hand van de anonieme Meester van Evert van Soudenbalch. De overige decoratie wordt toegeschreven aan drie artiesten, door L.M.J. Delaissé respectievelijk met de drie eerste letters van het alfabet onderscheiden. Het gaat hier om een produkt uit een zeer belangrijk Utrechts atelier waarin omstreeks dezelfde tijd nog andere thans bestaande codices het licht zagenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 309]
| |
Aan dit merkwaardig horarium is een boeiend fenomeen verbonden. Verscheidene miniaturen zijn hoegenaamd niet oorspronkelijk doch bootsen bestaande modellen na van allerlei aard. De gedrukte Armenbijbel vormt één der bronnen, doch vooraleer deze vaststelling nader uit te diepen, zal een overzicht geboden worden van de andere relaties die in dit handschrift kunnen opgemerkt worden. Vooreerst bestaat een duidelijke iconografische en tegelijk formele samenhang met enkele bladgrote miniaturen in het getijdenboek van Gijsbrecht van Brederode, aartsdiaken en proost van de kathedraal te UtrechtGa naar voetnoot4. Voor de versiering van beide codices werden gedeeltelijk dezelfde cartons gebruikt. De verklaring van dit verschijnsel ligt echter voor de hand: de twee handschriften werden ongeveer gelijktijdig in hetzelfde atelier verlucht. Een speciaal probleem vormt de miniatuur met de Judaskus (fol. 17vo). Dit tafereel gaat voort op een thans verloren paneel uit de omgeving van Jan van Eyck. Men treft het ook aan in het beroemde Turijns-Milanees getijdenboek (Turijns fragment, thans vernield, fol. 24), evenals in enkele andere codices van Noord-Nederlandse herkomst (o.a. ook in het zoëven vermelde getijdenboek van Gijsbrecht van Brederode, fol. 54vo). De Judaskus in deze laatste horaria, evenals in dat van Maria van Vronensteyn, vertoont echter bepaalde karakteristieken en varianten waardoor men terecht mag besluiten dat het Eyckiaanse paneel hier niet rechtstreeks doch via tekeningen werd nagebootst. Dit is niet het geval met het tafereel in het Turijns-Milanees getijdenboek dat dichter bij het prototype aansluitGa naar voetnoot5. In het horarium treft men ook twee nabootsingen aan van schilderijen van Utrechtse meesters. Een eerste miniatuur stelt | |
[pagina 310]
| |
Maria en Sint-Jan onder het kruis voor (fol. 123vo) (afb. 1). De drie hoofdfiguren zijn ontleend aan het middenpaneel van een Calvarietriptiek van 1460-1467Ga naar voetnoot6. De achtergrond van het schilderij geeft in grote lijnen de stad Utrecht met de karakteristieke dom weer. Het landschap met Jeruzalem op de miniatuur wijkt hiervan af, doch is identiek met dat op een schilderij met de Kruisdraging uit het Museum voor Schone Kunsten te Budapest. Dit werk ontstond rond 1530 doch wordt algemeen beschouwd als een kopie naar een verloren werk van van EyckGa naar voetnoot7. Op dit paneel herkent men nog een ander detail dat ook op de miniatuur prijkt: een man die met een zweep in de hand een ezeltje voortdrijft wordt op beide voorstellingen identiek herhaaldGa naar voetnoot8. Deze groep ontbreekt evenwel op de Utrechtse triptiek. Het probleem van de afhankelijkheden is hier zeer complex. Wijzen we er enkel op dat de verluchter een model voor ogen gehad heeft dat niet, of althans niet uitsluitend, met de Utrechtse triptiek kan vereenzelvigd worden. Zouden én miniatuur, én drieluik (mits verandering van de achtergrond) naar een thans verdwenen Eyckiaanse Kruisiging zijn vervaardigd, of maakte de miniaturist een pastiche van voorbeelden van diverse herkomst? Deze laatste veronderstelling lijkt wel de meest waarschijnlijke. Een andere miniatuur in het getijdenboek beeldt de Lanssteek uit (fol. 54vo). Ze kan in verband gebracht worden met een Calvarie, | |
[pagina 311]
| |
bewaard in het Museum van de Rhode Island School of Design te Providence, een paneel dat tussen 1450 en 1460 eveneens te Utrecht werd geschilderd. Niet alleen de compositie maar ook talrijke figuren en details zijn volkomen identiek. De verluchter kende ongetwijfeld dit schilderij dat zeer waarschijnlijk in een der bedehuizen of woonsten van de stad was opgehangen. In verband met dit paneel merken we nog op dat de achtergrond nauw aansluit bij die van de zoëven vermelde Kruisdraging te Budapest, en eigenaardig is tevens dat men een ruiter, aan het hoofd van de stoet die op dit laatste schilderij naar de Calvarieberg trekt, terugvindt op de Utrechtse CalvarieGa naar voetnoot9. Wegens de boven beschreven gelijkenissen opperde D.G. Carter reeds de veronderstelling dat het getijdenboek van Maria van Vronensteyn en de twee vermelde Utrechtse schilderijen tot stand gekomen zijn in hetzelfde atelier. Deze werkplaats zou over meer dan één model naar Eyckiaans werk hebben beschiktGa naar voetnoot10. Het is hier niet de plaats om dieper op de beschreven fenomenen in te gaan. Het ziet er alleen naar uit dat zowel de Utrechtse schilders als de miniaturisten hebben gebruik gemaakt van voorbeelden, ontleend aan werk van van Eyck of uit zijn omgeving. Een invloed van de artistieke produktie uit de Zuidelijke Nederlanden in het Utrechtse was overigens rond die tijd niet zo uitzonderlijk. Merken we hierbij nog op dat ook in het marginaal decor van het Vronensteyn-horarium (o.m. bij de drolerieën) invloed van de Vlaamse miniatuurkunst te bespeuren isGa naar voetnoot11. Bovenstaande voorbeelden werpen reeds enig licht op de werkwijze van de verluchters van het hier behandelde getijdenboek. In dit verband dient tenslotte bijzondere aandacht besteed aan een relatie die tot op heden onopgemerkt is gebleven. Een aantal gehistorieerde initialen werden versierd met taferelen uit het Oude Testament, bedoeld als prefiguren of voorafbeeldingen betreffende gebeurtenissen uit het Nieuwe VerbondGa naar voetnoot12. Merkwaardig is nu dat | |
[pagina 312]
| |
Afb. 1. Maria en Sint-Jan onder het Kruis. Miniatuur uit het getijdenboek van Maria van Vronensteyn (Brussel, Kon. Bibliotheek, Hs. II 7619, fol. 123vo)
| |
[pagina 313]
| |
Afb. 2. Abner door Joab gedood
a. Uit Biblia pauperum (blokboekeditie) b. Initiaal uit het getijdenboek van Maria van Vronensteyn (fol. 124)
| |
[pagina 314]
| |
deze alle haast letterlijk overeenkomen met een aantal scènes uit een der latijnse blokboekedities in 40 bladen van de Biblia pauperumGa naar voetnoot13. Ziehier de beschrijving van deze reeksGa naar voetnoot14. De getijden van de H. Geest vangen aan met een bladgrote miniatuur met de Nederdaling van de H. Geest op Sinksen (fol. 73vo). Op de naastliggende bladzijde opent de tekst met een initiaal waarin het offer van de profeet Elias is voorgesteldGa naar voetnoot15: het hout onder het offerdier wordt dank zij het gebed van de ziener door vuur uit de hemel aangestoken. Hetzelfde tafereel prijkt in de Armenbijbel als prefiguur bij het Pinkstergebeuren. Op de miniatuur en in het blokboek bemerkt men telkens het brandende dier op een altaar, geplaatst op een rotsachtige heuvel. Rechts en links op het voorplan kijken diverse personages verwonderd naar het mirakel. De miniaturist schilderde links vooraan de profeet Elias in een lang gewaad en met een punthoed. In het blokboek daarentegen draagt deze figuur de pij van een Karmeliet. Dit houdt verband met het feit dat dit gebeuren zich afspeelde op de berg Karmel en een oude legende beschouwt Elias zelfs als de stichter der Karmelieten. De verluchter heeft blijkbaar de aanwezigheid van deze man in monnikspij niet begrepen. Een Calvarietafereel gaat de getijden van het H. Kruis vooraf (fol. 123vo) (afb. 1). De diverse uren vangen aan met een grote initiaal, telkens gehistorieerd met een prefiguur in verband met de passie. Iconografisch beschouwd is dergelijke illustratie bij de Kruisgetijden eerder uitzonderlijk. Als eerste werd Joab afgebeeld wijl hij Abner doodt (fol. 124), een scène in de Armenbijbel | |
[pagina 315]
| |
geplaatst bij het Verraad van Judas (afb. 2). Fysionomie en houding der hoofdpersonages is identiek; alleen de archaïstisch aandoende gekartelde mantel van Joab is op de miniatuur achterwege gelaten. Ook de stad op de rotsen vormt in de twee gevallen de achtergrond. De miniaturist voegde enkele toekijkende lieden toe, zonder echter met de juiste verhoudingen der compositie rekening te houden. Enkele bladzijden verder in het handschrift verschijnt Jezabel die de profeet Elias met de dood bedreigt (fol. 126vo). Het thema vindt men in het blokboek terug naast de voorstelling van Pilatus die zich de handen wast (afb. 3). De gelijkenis van Jezabel en Elias op de beide afbeeldingen is wel zeer frappant, waarbij ook de met een drielobbige overhuiving versierde troonzetel van de vorstin opvalt. De verluchter slaagde er echter niet in de constructie van dit meubel op een verantwoorde wijze weer te geven. Op de houtsnede is het voorval gesitueerd in een interieur, op de miniatuur daarentegen speelt het zich op onlogische wijze in een open landschap af. De bespotting van de dronken Noach door zijn zonen komt vervolgens aan de beurt (fol. 128). Het onderwerp wordt in de Biblia pauperum met de Bespotting van Christus in verband gebracht (afb. 4). De gelijkenis tussen houtsnede en initiaal is hier buitengewoon groot; zelfs de sterk gestileerde wijnstokken werden door de verluchter op een identieke en weinig picturale wijze weergegeven. Isaac beladen met hout op weg naar de offerplaats geldt in de Armenbijbel als prefiguur voor de Kruisdraging. In het horarium opent het tafereel de tekst op fol. 130 (afb. 5). Abraham met een brandende toorts en een stok in de handen en de kleine Isaac met een houtbussel op de schouder zijn op beide voorstellingen weerom nauw verwant. De miniaturist heeft alleen de lange mantel van de vader ingekort. De insnijding onderaan is echter in de twee gevallen aanwezig. Het blokvormige altaar op de rotshoogte en de ram bevinden zich op houtsnede en miniatuur op dezelfde plaats. Op een der volgende bladzijden van het getijdenboek is de oprichting van de koperen slang geschilderd (fol. 131vo); in de Biblia pauperum behoort het thema bij de Kruisiging. Ook hier is de overeenkomst weer verrassend groot. Mozes, omringd door een | |
[pagina 316]
| |
Afb. 3. Jezabel overweegt de profeet Elias te doden
a. Uit Biblia pauperum (blokboekeditie) | |
[pagina 317]
| |
Afb. 3. Jezabel overweegt de profeet Elias te doden
b. Initiaal uit het getijdenboek van Maria van Vronensteyn (fol. 126vo) | |
[pagina 318]
| |
Afb. 4. Noach wordt om zijn naaktheid bespot
a. Uit Biblia pauperum (blokboekeditie) b. Initiaal uit het getijdenboek van Maria van Vronensteyn (fol. 128)
| |
[pagina 319]
| |
Afb. 5. Abraham en Isaac op weg naar de offerplaats
a. Uit Biblia pauperum (blokboekeditie) b. Initiaal uit het getijdenboek van Maria van Vronensteyn (fol. 130)
| |
[pagina 320]
| |
Afb. 6. Jozef door zijn broeders in een waterput geworpen
a. Uit Biblia pauperum (blokboekeditie) b. Initiaal uit het getijdenboek van Maria van Vronensteyn (fol. 133)
| |
[pagina 321]
| |
groep Joden wijst met de ene hand naar het in brons gegoten kruipdier links op de heuvel, terwijl hij in de andere een staf houdt. Op de voorgrond worden twee mannen door heftig kronkelende slangen aangevallen. Als aanvang bij het volgende onderdeel der Kruisgetijden prijkt de kleine Jozef, door zijn broers in een put geworpen (fol. 133), in het blokboek een voorafbeelding van Christus' graflegging (afb. 6). In de initiaal is het aantal broers vermeerderd, maar hun halfcirkelvormige opstelling rond de put is in handschrift en druk gelijk. Opvallend is de aanwezigheid, in het midden achteraan, van de man met een grote hoed die zich vooroverbuigt en zich inspant om het touw waarmee Jozef wordt neergelaten tegen te houden. Een der uiteinden van de koord heeft hij over zijn rechterschouder geworpen. Ook de waterput met het kleine bekken is op beide taferelen identiek. In de laatste initiaal van de reeks wordt Jonas in zee geworpen en door een walvis opgeslokt (fol. 136). In de Biblia pauperum vormt dit onderwerp als prefiguur bij de Graflegging pendant met de zoëven beschreven gebeurtenis. In de twee afbeeldingen duikt het monster uit de zee op en spert zijn muil wijd open naar Jonas die door de bootslui overboord wordt geworpen. De gelijkenis tussen houtsnede en miniatuur - men lette ook op de vorm van het schip - is ook hier weer onmiskenbaar. Na de beschrijving van de aanvangsletters en hun vergelijking met de illustraties uit de xylografische druk, rijst de vraag naar de wijze van afhankelijkheid. Heeft de verluchter naar de houtsneden gewerkt of had hij eerder dezelfde manuscripte versie van de Armenbijbel voor ogen die gebezigd werd door de artiest die de blokboekuitgave verzorgde? Het is immers duidelijk dat deze editie voortgaat op een met de hand geschreven en verlucht prototype. Wij menen de eerste veronderstelling te mogen onderschrijven en wel om volgende reden. Bij de vergelijking van de initialen met de illustraties uit het blokboek werd vastgesteld dat de eerste een aantal afwijkingen en zelfs onnauwkeurigheden bevatten. Enkele minder geslaagde details in sommige composities zijn mogelijk te wijten aan het feit dat de miniaturist hier een voorbeeld van groter | |
[pagina 322]
| |
formaat diende over te brengen in een ruimte van kleinere afmetingen, of dat hij ze volgens eigen vinding aan een bestaand model toevoegde. Dat dit laatste te vereenzelvigen is met de blokboekeditie volgt uit een vaststelling van stijlkritische aard. De acht beschreven initialen zijn alle van dezelfde hand, door Delaissé Meester C genoemd, een artiest die in de codex geen andere miniaturen schijnt te hebben aangebracht. De genoemde geleerde, die van de beschreven relatie tussen miniaturen en blokboek niet op de hoogte was, noemde als kenmerkend voor de stijl van Meester C een zware techniek, het gebruik van donkere lijnen om in de aangezichten de trekken te beklemtonen en het eigenaardige compositieschema, waarbij de kunstenaar alle figuren op het voorplan schilderde wijl het landschap er zonder harmonische overgang werd achter geplaatst. Het is o.i. duidelijk dat deze specifieke stijlkenmerken alle kunnen verklaard worden door ontlening aan de gedrukte Biblia pauperum; hierin wordt immers slechts met een grafische en lineaire techniek gewerkt en de composities vertonen er - ook in de talrijke illustraties die niet door de verluchter werden gekopieerd - volkomen dezelfde karakteristiek zoals ze door Delaissé in de gehistorieerde initialen werd opgemerkt. Uit het voorgaande volgt dat men voorzichtig moet zijn bij de beoordeling van de artistieke kwaliteit van Meester C. Bepaalde stijlelementen kunnen te wijten zijn aan de eigen techniek van het gebruikte model. Zelfs kan de vraag gesteld of de door Delaissé geïsoleerde Hand C niet mag geïdentificeerd worden met een der overige miniaturisten die aan het horarium hebben meegewerkt, doch wiens stijl in de besproken initialen, juist wegens het slaafs kopiëren van modellen, een ander uitzicht biedt. Hierbij aansluitend kan er de aandacht op gevestigd worden dat het aanwenden van houtsneden als model, in het atelier van het getijdenboek van Maria van Vronensteyn ruimere toepassing vinden zou. In de tweedelige Weense Bijbel, in dezelfde werkplaats verlucht, komt een ontlening voor aan de titelprent van het blokboek Exercitium super Pater NosterGa naar voetnoot16. Dit laatste werk werd gedrukt | |
[pagina 323]
| |
in Brabant ca. 1460; de bedoelde miniatuur werd omstreeks 1465 geschilderd. Indien aanvaard wordt dat de blokboekeditie van de Armenbijbel als model voor een aantal miniaturen in het getijdenboek van Maria van Vronensteyn heeft voorgelegen, dienen hieruit verdere conclusies getrokken. Een eerste bemerking houdt verband met de lokalisatie van de drukplaats van de Biblia pauperum, een probleem dat de specialisten steeds veel kopbrekens heeft bezorgd en nog steeds niet definitief werd opgelost. Het ontstaan in Noord-Nederland wordt nochtans als zeer waarschijnlijk beschouwdGa naar voetnoot17. De vroege kopie in een Utrechts horarium zou de veronderstelde lokalisatie kunnen staven, al moet men hier voorzichtig zijn met een overhaaste conclusieGa naar voetnoot18. Een ander besluit houdt verband met de relatieve datering van horarium en blokboek. Zoals gezegd is de aanwezigheid van de datum 1460 in een tabel voor het bepalen van de zondagsletterGa naar voetnoot19 van doorslaggevende betekenis geweest in verband met de datering van het handschrift. Indien men hieraan vasthoudt, moet het blokboek vanzelfsprekend vóór die datum zijn gedrukt. Volgens de opvatting van H.Th. Musper e.a. was dit inderdaad het geval. Deze geleerde situeerde de druk tussen 1430 en 1440Ga naar voetnoot20. Anderen daarentegen stelden een latere datering voor en vooral op basis van de watermerken in het papier waarop de blokboekeditie was gedrukt, kwam men tot meer nauwkeurige gegevens: verscheidene bewaarde | |
[pagina 324]
| |
exemplaren schijnen aldus ontstaan te zijn tussen 1462 en 1466. Vóór 1462 kan de editie bezwaarlijk het licht hebben gezienGa naar voetnoot21. Uitgaande van dit gegeven moet de versiering van het getijdenboek van Maria van Vronensteyn, of althans van een gedeelte ervan, iets jonger gedateerd worden en na 1462 worden geplaatst. Het is bijgevolg zeer waarschijnlijk dat de in de codex aanwezige datum 1460 enkel slaat op de vroegste fase van de totstandkoming van dit getijdenboek, nl. op de kopieerarbeid. De versiering werd dan pas in de loop der volgende jaren aanbesteed en gerealiseerd. De Biblia pauperum was aanvankelijk, als theologisch en catechetisch verantwoord traktaat, bedoeld tot stichting van bepaalde categorieën van geestelijken. De blokboekuitgave bracht het werk in het bereik van vele vrome lezers, maar ook kunstenaars hebben er dankbaar gebruik van gemaakt en het als een soort modelboek in hun ateliers een plaats gegeven. Het is overigens een opvallend verschijnsel dat het hernieuwd succes van het typologisch symbolisme in diverse takken van de kunst tijdens de late middeleeuwen, voor een groot deel aan de uitgave in druk van de Armenbijbel, waarbij tevens die van de Speculum humanae salvationis dient gevoegd, te danken is. Een der verluchters van het getijdenboek van Maria van Vronensteyn, geplaatst voor de opdracht een aantal initialen te historiëren, week af van het gewone programma waarbij de Kruisgetijden met passietaferelen worden geïllustreerd en gaf de voorkeur aan de typologie. Hij greep hiervoor naar een blokboek dat hem niet alleen de onderwerpen aan de hand deed, maar hem ook de modellen verschafte die hij rechtstreeks nabootste. Deze afhankelijkheid had zijn invloed op de stilistische uitwerking van de miniaturen. De relatie met het blokboek draagt bijgevolg bij tot een juistere waardering en tevens tot een meer precieze datering van dit merkwaardige getijdenboek. | |
[pagina 325]
| |
L'influence de l'édition xylographique de la biblia pauperum sur le livre d'heures de Maria van VronensteynLe Livre d'Heures de Maria van Vronensteyn (Bruxelles, Bibliothèque Royale, ms. II 7619) est connu depuis longtemps des spécialistes de miniatures qui louent la grande qualité de sa luxueuse décoration. Sur la base de caractères de style et d'indications concrètes dans le codex même, on admet qu'il est issu d'un atelier d'Utrecht vers 1460. Quatre miniaturistes y ont collaboré. Il est remarquable de constater que plusieurs illustrations imitent des modèles existants, entre autres des peintures de l'entourage de Jan van Eyck ou de maîtres d'Utrecht. Un phénomène particulier mérite spécialement notre attention. Les initiales historiées des heures de la S. Croix et du S. Esprit représentent des événements de l'Ancien Testament et ceux-ci correspondent tous presque littéralement aux mêmes sujets d'un des incunables xylographiques latins de la Biblia Pauperum (édition de 40 feuilles). Il ne fait pas de doute que l'enlumineur a eu devant les yeux les gravures sur bois. On peut le constater tout d'abord aux écarts et inexactitudes du miniaturiste à l'égard du modèle. Ensuite on peut le déduire aussi des caractères de style spécifiques de ces initiales qui d'ailleurs ne correspondent pas tout à fait à ceux des autres miniatures du livre d'heures. Le phénomène décrit est important pour la datation du livre d'heures de Maria van Vronensteyn. Étant donné que l'édition en question de la Biblia Pauperum peut difficilement avoir vu le jour avant 1462, l'enluminure de l'horaire, ou du moins d'une partie, doit être placée avant cette date. Le fait que l'incunable xylographique cité ait été employé très vite déjà après l'édition dans un atelier d'enlumineurs d'Utrecht pourrait signifier que cette impression est née dans les Pays-Bas septentrionaux. Dans plusieurs autres oeuvres d'art, l'influence des illustrations de la Biblia Pauperum est décelable. Ce livre, conçu en fait comme un traité théologique et catéchistique, a donc très rapidement été employé par les artistes comme modèle. Nul doute que cela a contribué à une renaissance du symbolisme typologique dans l'art à partir des dernières décennies du 15e siècle. |
|