zijn, maar moet men de gezonde, teekenachtige, sappige klucht en het groote speelstuk, de tragedie, niet als de twee belangrijkste genres stellen boven de middeldingen van het society-stuk, het lichte blijspel, het burgerlijk tooneelspel, salon, charmant boudoir en binnenkamer-met-problemen? De democratie, de vereffende burgerlijkheid, heeft het tooneel geen goed gedaan: de volkskracht der klucht, de adel der tragedie hebben een markanter en dramatischer gezicht! En in dat verband is het opmerkelijk dat, waar het tooneel hooger streeft, het goede societystuk sinds jaren de beste voorstellingen levert wat volledigheid en sfeer betreft, terwijl de tragedie of het groote repertoire Julius Caesar, Peer Gynt, Hamlet, Het leven een Droom, min of meer onvoldoende bleven: een flits, een groote rol, een fragment: een onvolledigheid.
Heeft het zin studies over Shakespeare of Ibsen te verbinden aan een onvoldoende voorstelling en kan men niet beter buiten het repertoire om of onafhankelijk daarvan de zaak der meesters dienen? Het aantal beschouwingen om een opvoering heen is toch reeds overstelpend, het aantal dieper belangstellenden gering; critiek speciaal op regie en opvatting gaat in Nederland slechts enkele honderden ter harte.
Hier raakt men dan tevens aan de genres der critiek, die zeer wel te verdeelen zijn in dagblad- en periodische critiek, elk met hun eigen eischen.
De dagbladcritiek met haar hoogspanning en beperkten omvang, richt zich niet in de eerste plaats tot den spelers: misverstand dat men in tooneelkringen zelden inziet. Zij heeft allereerst te maken met haar tienduizend lezers, die vooral kort en simpel wenschen te weten of, en in welke mate, zij aan de besproken voorstelling een welbesteeden avond kunnen geven. Zoodra het hier over te veel détails van spel of regie gaat, legt de lezer met een schouderophalen zijn krant neer en gaat naar de film. De kleine kring van tooneelkenners - kostbare en vruchtbare kern van tooneelleven - bekijkt zelf critisch dergelijke aanteekeningen, leest iets meer tusschen de regels en gaat verder op eigen oordeel af. Van een tooneelcultuur, gelijk staande met en evenzeer verspreid als de Nederlandsche muziekcultuur is geen sprake. Er ware hier dan ook zeer zeker te overwegen of het meermalen voorgestelde experiment om de voorstelling als een verslag te behandelen en het belangrijke in een dagbladkroniek later ingaander te behandelen, niet tot gunstiger resultaten zou voeren. De algemeene lezer vindt baat genoeg bij een smakelijk verslag, de dieper belangstellende heeft dan slechts van tijd tot tijd, en allicht rustiger datgene onder oogen wat hem ter harte gaat. Maar de taak der dagbladcritiek ligt misschien vooral, niet in de inleidingen en beschouwingen na afloop, als wel in het gaande houden en versterken van de ware lust in tooneel in aanwakkeren van enthousiasme waar dat slechts mogelijk is en, in uitzonderingsgevallen het kort en krachtdadig oordeelen van het waarlijk geheel verwerpelijke. En met dat al: in een periode als deze doet één sterke opvoering meer dan bladzijden aanmoediging, want voor alles is de toeschouwer, in de wisseling van genres, theorieën en gezelschappen, onzeker geworden; de vlam van het bezielde tooneelspelen is de eenige die hem meer licht kan geven.
* * *
De taak der periodieke critiek schijnt wel vooral het met meer redenen omkleede oordeel, het stellen van schakeering en vragen omtrent regie en opvatting: het