| |
| |
| |
Michael Kaniofski
Een Poolsch edelman
‘Wir haben lang genug geliebt
Wir wollen endlich hassen.’
Degenen, die hem nog gekend hebben, schilderen hem als een wijs eenzelvig man met goedige oogen, waaraan echter de wenkbrauwen geheel ontbraken. Tot zijn omgeving sprak hij geen enkel woord. Hij zat steeds in een prieel, dat zich achter in den tuin bevond en staarde meestal stil voor zich uit. Het was op het Poolsche landgoed, waar hij de laatste jaren van zijn leven te midden zijner bloedverwanten doorbracht, verboden naar hem te vragen. Den gast, die het landgoed bezocht, verzocht men hem niet aan te spreken en te doen alsof hij niet aanwezig was. Vreemde verhalen vertelden de bijgeloovige bedienden, die allen een intuïtieven eerbied voor hem hadden, over hem: er kleefde bloed aan zijn handen, doch hij zou niet schuldig zijn daar hij niet voor zichzelven gedood had. Tegen hem zouden alle maatregelen afstuiten want er school waarheid in zijn ziel. Men fluisterde dat hij geheele nachten zijn kamer op en neer wandelde en niet aan slapen dacht. Geen der bedienden zou hem ooit verwaarloozen, daar men geloofde, dat hij hen met den blik zijner oogen zou kunnen dooden. Kinderen die in zijn nabijheid kwamen, hadden angst voor zijn aanwezigheid, zijn bloedverwanten meden met hem alleen te zijn. Men wachtte slechts op zijn dood en hoopte dat deze spoedig komen zou. Hij werd een godloochenaar genoemd en een heiden, een moordenaar en een misdadiger. Wanneer de kinderen echter naar de plek, waar hij gewoon was zijn tijd door te brengen, geloopen kwamen om de bevestiging van dit alles op zijn gelaat te lezen, zagen ze enkel zijn vreemde, harde oogen, die in onbekende verten staarden. Slechts eenmaal werden deze laatste, stille levensjaren door een voorval onderbroken. Een hooggeplaatst geestelijke uit den omtrek bezocht het Poolsche landgoed en verhaalde van de wonderbare redding van Czaar Alexander III bij een
| |
| |
spoorwegongeluk. Hij ontblootte zijn hoofd toen hij den naam des Czaren uitsprak, vertelde uitvoerig van diens redding en prees God, die Rusland voor een zoo groot onheil behoedde.
Kinderen, die aanwezig waren, herinnerden zich nog in later jaren hoe Heer Kaniofski tijdens dit verhaal zachtjes voor zich heen neuriede en telkens onrustig - bijna ongeduldig op de tafel trommelde. Toen de geestelijke ten slotte meende dat dit spoorwegongeluk zeker enkel een noodlottig toeval moest zijn geweest, daar niemand toch zoo verdorven zou zijn den goeden Czaar naar het leven te staan, zagen ze Heer Michael plotseling opstaan en heftig met zijn krukken op de tafel slaan, zoodat al de aanwezigen vermeden elkander aan te zien. De heer des huizes fluisterde daarop den geestelijke iets in het oor, die knikte en zweeg. Dit was trouwens de eenige keer in de vele jaren dat hij op het landgoed doorbracht waarvan men zich herinnert dat hij zich bemoeide met hetgeen rondom hem plaats vond. De kinderen, die dit voorval bijwoonden, hebben het echter in hun herinnering behouden en behielden ook in later jaren een angstigen eerbied voor Heer Michael, die niet aan God geloofde en een geestelijke dorst beleedigen. Zoo werd hij langzamerhand een mythische persoonlijkheid die bijna reeds bij zijn leven in een andere wereld scheen thuis te behooren. Men ging zich zoo meer en meer met hem bezighouden - vooral met zijn verleden. Men herinnerde zich dat de knechts en dienstboden gezegd hadden dat hij bloed vergoten had - niet voor zichzelf doch voor anderen. Ook hetgeen zijn familieleden gezegd hadden, kwam in gedachten: ‘moord blijft moord’.
Niemand echter wist de waarheid. Enkele heel oude bedienden herinnerden zich nog dat Heer Michael als jongen ook op het landgoed woonde. Reeds in dien tijd moest hij anders geweest zijn dan de meesten. Hij ging met de boeren om als met zijn gelijken en had daarover van zijn vader veel moeten hooren. Op een goeden dag was hij gevlucht en niet teruggekeerd. Toen - dit wisten de oude bedienden nog heel duidelijk - was enkele jaren later de politie gekomen en had hem gezocht. Weken lang had men het landgoed bewaakt, doch hij had zich niet vertoond. Daarna had men lange jaren niets van hem vernomen tot hij - plotseling - weer verschenen was. Hij was toen - ofschoon hij nog jong moet zijn geweest - grijs en liep op krukken. Den eersten tijd had men hem moeten dragen, daarna kon hij zichzelf behelpen. Ook kon hij bijna
| |
| |
niet spreken en had hij ontelbare brandwonden op zijn gelaat. Ieder dacht, dat hij spoedig sterven zou - doch hij herstelde langzaam en werd zoo de eenzame, eenzelvige zonderling, die hij nog jaren blijven zou. Zonderlinge gewoonten moet hij gehad hebben. Hij klopte 's nachts uren lang tegen den muur en scheen dan te meenen dat hij met iemand sprak. Ook kon hij opvliegen van woede wanneer hij Russische couranten las. Hij sloeg dan met zijn krukken op den grond - smeet met de couranten om zich. Dan - als zoo'n aanval voorbij was - gebeurde het vaak, dat hij kinderen tot zich riep en ze over hunne hoofden streelde.
Toen hij stierf zouden vooral de kinderen en bedienden geweend hebben. Alle boeren uit den omtrek zouden achter zijn lijk geloopen hebben, ondanks het verbod der familie. Na zijn dood heeft men papieren gevonden - mémoires - die gewaagden van hetgeen gebeurde tusschen de jaren, dat hij als jongen het landgoed verliet en als gebroken man terugkeerde - van de jaren die zijn leven bepaalden - den tijd die zijn leven was.
| |
2
Nog jong verlaat Kaniofski het landgoed zijner ouders en gaat naar Petersburg om er natuurkunde te studeeren (1869). Welke studie had hij anders kunnen kiezen? Dag en nacht zit hij over zijn boeken gebogen, leest Darwin, Hegel, weer Darwin, weer Hegel. Weken lang laat hij de brieven, die zijn ouders hem zonden, ongeopend liggen - vindt hij geen tijd ze te lezen. Men telegrafeert - is vol zorg over zijn gezondheid. Hij heeft alles vergeten. Eerst na maanden eenzame, koortsachtige studie der sociale problemen leert hij enkele andere studenten kennen: een Duitscher en een paar Russen. Men discussieert tot diep in den nacht. Te midden van zoo'n gesprek vallen dan op een avond - plotseling - deze woorden: ‘Jullie denken is toch wel erg lichtzinnig en maakt maar altijd nieuwe sprongen. Jullie Russen bent als je land: weinig spoorwegen.’ Men lacht echter over deze waarschuwing en maakt verdere sprongen. Een der studenten loopt naar het raam, rukt het open en schreeuwt in den verlaten nacht: ‘Geef ons Tschernichewski terug. Tschernichewski moet vrij.’ Plotseling zwijgen allen. Men ziet elkander in de oogen en weet eensklaps met vreemde zekerheid een levensdoel te hebben: de bevrijding van Tschernichewski. Het schijnt thans
| |
| |
alsof allen van een vreemden druk bevrijd zijn. Hun denken heeft een richting gekregen - een vast doel. Tot heden hebben de meesten nog weinig van hem gelezen - kent Kaniofski hem slechts bij name. Thans echter leest men gezamenlijk zijn werken. Dagen lang - nachten lang. Men leest de brieven, die hij aan Alexander II schreef: ‘Waarde Heer, gij zijt ontevreden met ons. Dit is echter niet belangrijk. Het is belangrijker wat de groote Massa van ons denkt.’
Langzamerhand begint Kaniofski de tragedie van het Russische volk te beseffen. Plotseling, als een ongenoode gast - die hem nimmer meer verlaten zal - dringt dat besef tot hem door. Een ongekende vreugde bevangt hem terzelfder tijd nu hij als ideaal voor oogen heeft: de bevrijding van al deze millioenen. Reeds thans - na nog slechts eenige maanden studie - is hij van dit alles ten doode vermoeid en heeft hij een vurig verlangen naar daden. Men overlegt op welke wijze Tschernichewski te bevrijden. Eenigen meenen als minister verkleed naar Siberië te kunnen reizen om hem zoo met valsche papieren te bevrijden, anderen willen zijn gevangenis in brand steken en hem tijdens den brand in veiligheid brengen, noodig is - veel geld. Kaniofski telegrafeert zijn ouders. Terstond zendt men hem - zonder natuurlijk in het geringste te vermoeden waarvoor dit geld bestemd is - vijfhonderd roebel. In triomph wordt het in ontvangst genomen. Leve den Poolschen adel! Enkele andere studenten voegen zich bij hem.
Plotseling neemt nog een ander aan de beraadslagingen deel: een vreemd, meestal zwijgend man met onverbiddelijk, niet sympathiek gezicht. Reeds den eersten keer dat hij in hun midden toeft zijn zijn woorden bitter en vol snijdend sarcasme: ‘Waarom staren jullie me zoo aan? Jullie bent in een bevoorrechte positie en kunt studeeren. Ik kom uit een heel andere wereld. Bij ons slaat en trapt men de vrouwen wanneer ze onwillig zijn. Jullie vaders hoereeren met onze vrouwen en vernederen ze. Jullie studeeren onderwijl. Onzin - onmogelijk. Zoolang nog één mensch crepeeren moet in deze wereld - nog één vrouw door jullie vaders getrapt wordt, kan men niet rustig studeeren - enkel vechten. De boeken die jullie lezen en waaruit je je wijsheid put zijn met bloed geschreven. Je verwondert je nu zeker dat ik zoo ruw in mijn mond ben. Ik stam niet uit jullie milieu en wil niet studeeren, enkel - vechten, Ik ben Sergej Netschajef.’
| |
| |
| |
3
Men kent Netschajef - Bakunin's ‘mauvais genie’. Hij is een der meest grillige figuren in de geschiedenis der Russische revoluties. Onbetrouwbaar, doch tezelfdertijd een revolutionair van fanatieke oprechtheid. Reeds daarom alleen - omdat hij een fanatieker was - had Bakunin hem lief en is steeds - ook toen Netschajef hem bedrogen had - van hem blijven houden en heeft hem zoolang mogelijk tegen zijn vrienden in bescherming genomen. Hij bedriegt omdat hij bedriegen moèt - dit voor hem een hartstocht is zonder welke hij niet leven kan. Daarnaast is hij een terrorist van schrikwekkende kracht - die voor geen enkel gevaar terugdeinst - voor wien geen hinderpalen bestaan. Is het een wonder, dat Kaniofski en zijn vrienden - onervaren als ze zijn in de praktijken der revolutie - hem al hun liefde schenken, met opzag opzien naar den man die de vriend is van Michael Bakunin. En - wanneer ze een enkel oogenblik vermoeden hoe zijn daden zijn - vergeven ook zij hem deze dan niet terstond ter wille van zijn haat - van zijn fanatieken vrijheidsdrang. Het kan zoo niet anders of hij neemt spoedig de leiding - beheert de gelden - zorgt voor een geheime drukkerij. Hij heeft echter op dit punt geen enkele illusie meer. Voor hem bestaat er slechts één ding: de guillotine. Al het andere is bijzaak - tijdverspilling. Plotseling - nadat men eenige maanden aan het werk is geweest en talrijke blaadjes aan vrienden en geheime adressen verzonden zijn, verschijnt Netschajef. Hij is terughoudender dan ooit - koud - star: ‘Ik moet vluchten. Ik heb te Moscou een van de onzen gedood. Hij remde - liep ons in den weg. Hij moest sterven en is gestorven. Ik zelf heb hem geworgd. De politie heeft gisteren zijn lijk onder het ijs gevonden. Ik ga naar het buitenland doch kom terug. Denk om de beweging.’ Nog een oogenblik blijft hij - zet zich naast Kaniofski aan den haard en wordt mededeelzaam: ‘Je moet niet meenen, dat ik niet van dit alles
walg. De waarheid moet echter overwinnen ook al zou er van ons niemand overblijven. Alexander Herzen heeft eens tegen me gezegd: “Wij Russen zijn toch geen Polen - op ons zal men niet schieten.” Herzen was dom en kende de Russische regeering niet. Natuurlijk zal men op ons schieten en honderden en duizenden tegen den muur zetten. Wanneer de regeering beveelt honderden dorpen in brand te steken - alle studenten op te hangen - alle vrouwelijke
| |
| |
studenten door de Kozakken te laten verkrachten, zal men het ook doen. Of die nu Darwin of Hegel lezen of heelemaal niets, doet niet ter zake.’
Een oogenblik staart hij voor zich uit - gaat na welken indruk zijn woorden op Kaniofski maken en gaat dan verder: ‘Eenmaal ben ik hier in Petersburg bijna van honger gecrepeerd. Ik wilde gaan bedelen, doch miste de kracht er toe. Een gewone straat-hoer nam me mee en liet me bij zich wonen. Daar heb ik eerst recht begrepen wat jullie cultuur waard is. Twee weken heb ik daar met zware koortsen op een divan gelegen. Die vrouw bracht me eten en drinken. Ze verdiende voor me - met haar lichaam. Vijf - zes maal per nacht had ze iemand bij zich. Ik hoorde soms hoe men haar sloeg en trapte. Eenmaal kwam er een dronken gendarme die ook mij sloeg, zoodat mijn hoofd bloedde. Ze is toen den volgenden dag bij mijn bed blijven zitten en heeft me allerlei sprookjes verteld. Dat was maar een heele goedkoope snol, die meestal niet meer dan een roebel kreeg. Waarom moet ik nu medelijden hebben met jouw soort? Heeft een van jullie soms ooit medelijden met mij gehad? Wat beteekent al jullie ellende ten slotte?’
Een oogenblik denkt Kaniofski er aan hem tegen te spreken, dan denkt hij aan zijn jeugd - aan het kasteel waar de bedienden slecht behandeld werden - aan de luxe die hem omgaf.
‘Jij bent ten minste vrij fatsoenlijk en zult dan ook wel jong crepeeren. Eigenlijk is dat ook nog niet belangrijk. Van mijn soort zijn er reeds duizenden voor de beweging gestorven. Doch waarom ben ik eigenlijk zoo eerlijk tegenover je? Is dat eigenlijk wel mogelijk? Jouw moeder is van adel, mijn moeder heeft mijn zuster voor tien roebel aan een luitenant verkocht. Die is toen een paar nachten bij ons gebleven en heeft al dien tijd met haar in het bed van mijn vader en moeder geslapen. Toen hij wegging, heeft hij me veertig kopeken gegeven. Ik herinner het me nog heel goed - ik heb daar toen kandy-klonten voor gekocht.’
Weer zwijgen beiden.
‘Herzen heeft eens gezegd dat ik in staat ben elke vrouw te verleiden om er daarna een lid van de beweging van te maken. Hij bedoelde een vrouw van jullie soort - van adel. Wat heb ik daaraan? Zoolang er nog snollen zijn, is elke vrouw koopwaar. Ik ken daarin geen onderscheid. Kijk me nu niet zoo aan. Ik ben een
| |
| |
brandstichter en heb geen tijd lang over al deze dingen na te denken.’
Kaniofski blikt op - vraagt dan langzaam: ‘Was Iwanof, dien je in Moscou doodde, ook een spion?’
‘Neen - doch hij remde de beweging.’
‘Dan gaan onze wegen hier uiteen.’
Netschajef begrijpt wat er in Kaniofski omgaat. Hij voelt dat hier een klove gaapt - de klove tusschen den Intellectueel en de Massa, doch weet ook, dat hij zelve eens aan deze tweespalt ten gronde zal gaan.
‘Je kunt me nu om deze dingen rustig verachten. Later zal je dit alles beter begrijpen. Het beste zou zijn dat we elkaar vermoorden. Dan bleef het Proletariaat alleen. Misschien kan het dan gelukkig worden. Zoolang wij er zijn, is dat onmogelijk.’
Hij neemt zijn hoed en verdwijnt in den donkeren avond.
| |
4
Kaniofski vertrekt daags daarna naar Moscou. Hij heeft opdracht na te gaan hoever de nasporingen der politie gevorderd zijn om zoodoende het gevaar van de anderen nog af te wenden. Reeds op den dag van aankomst ontmoet hij zijn vrienden Popof en Uspienski - vrienden van hem en Netschajef, die weten wat gebeurd is. Ze hooren eveneens tot de beweging en wachten met rustige zekerheid hun arrestatie af. Dit is onvermijdelijk. Ze zijn vrienden van Netschajef en weten, wat dit beteekent. De politie is hen reeds op het spoor - het kan slechts nog een kwestie van eenige uren zijn.
‘Wij vluchten niet - wij blijven en laten ons arresteeren. Ook voor de rechtbank hebben we nog een taak te vervullen. Wij moeten de revolutionaire energie in Rusland aanwakkeren. Alleen voor de rechtbank kunnen wij de waarheid verkondigen, zoodat ze overal doordringt.’ Beiden zitten in een klein café, wanneer deze woorden gesproken worden. Ze drinken wodka - de eene flesch na de andere.
‘Wees niet hard in je oordeel, Kaniofski. Ik bezuip me nu, doch heb mijn plicht gedaan. Hamlet filosofeerde op een kerkhof - ik doe het liever in een kroeg. Je moet daar niet boos om zijn. Over een paar maanden zit ik in Siberië - god weet voor hoe lang.’
Even stokt het gesprek, dan komt een kleine jongen het café
| |
| |
binnen en fluistert Popof iets in het oor. Uspienski is gearresteerd. Men drinkt verder - bestelt een nieuwe flesch. ‘Je moet niet meenen dat ik niet bang ben. Ik heb wel degelijk angst voor de eenzaamheid. Doch het moet - wij moeten een voorbeeld geven. Zooals nu gaat het niet langer. Wij moeten de menschen leeren, dat ze ook haten moeten. Wanneer nu een Rus met den knoet geslagen wordt, kust hij na afloop de hand die hem sloeg. Dat is nog veel erger dan het feit, dat hij geslagen wordt.’
Het is ondertusschen donker geworden. Telkens - wanneer iemand het café binnenkomt, kijken beiden op, in de meening, dat de politie hen komt halen. Langzaam denkt Katiofski er aan om afscheid te nemen. Hij heeft nog andere opdrachten te vervullen, moet ook weer spoedig naar Petersburg terug, om daar over den toestand te berichten. ‘Misschien zien we elkaar heden voor het ‘laatst. Zeg den makkers in Petersburg, dat Popof zijn plicht deed. Ik heb misschien veel in kroegen rondgezwalkt en veel gehoereerd. Talenten had ik niet - dat weet ik zelf - nieuwe ideeën heb ik niet in de wereld gebracht. Ik heb echter mijn lichaam voor de zaak gegeven. Dat zal nu wel in Siberië crepeeren.’
Kaniofski drukt hem zwijgend de hand. Hij denkt er aan, hoe Netschajef dit alles met nuchtere zekerheid voorzag en toch zijn wil doorzette. Hij ziet Popof reeds voor de rechtbank - fier en fel en met ballende vuist. 's Avonds bezoekt hij nog enkele vrienden, doch keert reeds den volgenden morgen naar Petersburg terug. Aan het station meldt men hem, dat de politie ook hem op het spoor is. De geheime drukkerij is ontdekt - talrijke vrienden zijn reeds gearresteerd. Hij verschuilt zich enkele weken bij een Pool - een vriend van zijn ouders - vertrekt daarna naar Zwitserland.
| |
5
Als hij den eersten dag na zijn aankomst te Lausanne in het kleine pension, waarin hij zijn intrek genomen heeft, de ontbijtzaal binnenkomt, ontdekt hij plotseling Kartharina Moroschkin. Hij kent haar vanuit Polen. Ze is nog jong - nauwelijks twintig. Een jaar geleden nog was ze getrouwd met een ritmeester - een bruut, die haar sloeg en mishandelde. Ze woonde in het dorp zijner ouders. Eens, toen hij 's avonds laat met een paar vrienden haar huis voorbijkwam, hadden ze hulpkreten gehoord. Ze waren naar binnen gegaan,
| |
| |
hadden de vrouw bevrijd en den man met zijn eigen rijzweep afgeranseld. Een der dorpsnotabelen, die bij het hooren der kreten eveneens was binnengetreden, had Katja toen bij zijn vrouw gebracht. Reeds twee maanden zit ze thans in het buitenland. Plotseling ontmoet hij haar thans te Lausanne. Ze herkent hem onmiddellijk en begrijpt, dat hij gevlucht moet zijn. Hij vraagt haar, of hij misschien naar een ander pension gaan zal, daar hij haar geen last wil bezorgen. Ze antwoordt ontkennend en vraagt terstond naar de oorzaak van zijn vlucht. Kaniofski vertelt - eerst oppervlakkig, daarna ernstig. Ze blijven den geheelen dag samen. Na twee dagen is Katja niet meer het rijke Russische meisje, doch een kameraad. Ze kleedt zich anders - verhuist met hem naar een eenvoudiger pension in de volksbuurt. Kaniofski echter wordt gearresteerd. Men heeft vanuit Rusland zijn uitlevering gevraagd. De Zwitsersche politie heeft zijn adres gevonden. Op een ochtend klopt men aan zijn kamerdeur:
‘Mr. Michel Kaniofski - n'est ce pas?’
‘Non, monsieur, Emanuel Rauch.’
‘Parfaitement, monsieur, c'est la même chose. Wilt u maar meegaan?’
Buiten staat een rijtuig met nog eenige agenten. In een stille straat struikelt het paard, zoodat het rijtuig bijna kantelt. Er komt een oploop, waarbij hij het gezicht van eenige kameraden meent te herkennen. Plotseling ziet hij de gendarme, die hem vasthoudt, vallen. Hij rukt zich los en voelt zich een oogenblik later opgenomen in een melkkar en onder de bank geduwd. Om zich heen ziet hij de lachende gezichten zijner vrienden. Men brengt hem naar een dorp in de buurt, geeft hem een nieuwen pas - andere kleeren - reisgeld. Nog dienzelfden avond moet hij Zwitserland verlaten en naar Frankrijk vluchten. Hij gaat echter - zonder dat zijn vrienden het vermoedden - nog denzelfden nacht naar Lausanne terug. Het gelukt hem ongezien in den tuin van het pension te komen, waarin hij eenige uren geleden gearesteerd is. Hij weet Katja's kamer - ziet dat het venster open is. Achter in den tuin staat een boom met bloedroode camelia's. Ze ontwaakt - begrijpt. Eenige uren later passeeren beiden ongehinderd de Zwitsersche grens.
| |
| |
| |
6
De Parijsche Commune behoeft hier niet te worden beschreven. Men kent het epos van deze helden, die aan een cynischen grijsaard - Thiers - werden overgeleverd, nadat al hun idealen - al hun revolutionaire energie op zoo wreede wijze was onderdrukt. Misschien was Parijs nooit zoo grootsch als in de dagen van deze onvergetelijke commune. Plotseling - toen de dood nabij scheen en van alle kanten gevaar dreigde, bemerkten de menschen, dat ze broeders waren. Te midden van het donderen der kanonnen werd Parijs herboren als middelpunt der Menschheid. En - deze menschen, die zóó dachten, die zóó heldhaftig voor de Vrijheid hun leven veil haddden, zouden Parijs hebben willen verraden? Gelooft toch den burgerlijken historicus niet, die zulke theorieën tracht op te bouwen!
Hoevele Russen hebben deze Commune meegemaakt. Bakunin toog bij het hooren der tijding terstond derwaarts en met hem talrijke vooraanstaande revolutionairen. Is het een wonder, dat Kaniofski met zijn intense dadendrang terstond zijn rustig dorp verlaat - dat zijn jonge vrouw hem vergezelt? Deze dagen zijn de schoonste van hun kort samenzijn. Katja kent geen gevaar en vertoont zich steeds op de gevaarlijkste plekken. Terstond gevoelen de vrouwen een diepe intuïtieve genegenheid voor de jonge Russin, die met hen zoo vurig de Vrijheid verdedigt. Telkens, wanneer ze bemerkt, dat een afdeeling arbeiders weifelt - bijna den moed verliest, gaat ze op hen toe, neemt het geweer van een hunner en geeft opnieuw het voorbeeld: ‘Arbeiders van Parijs. Ik zal me verdedigen - ook wanneer jullie me alleen laat. Elle ne se rend pas la commune de Paris. Wees onbevreesd voor den dood. Is het niet goed als vrije menschen te sterven?’ Telkens verheffen zich dan weer de moede strijders en beginnen het vuren opnieuw. Vive la Commune! Vive la petit Katja? Een der laatste dagen - wanneer het einde reeds onafwendbaar is en met noodlottige zekerheid nadert, ontmoet Kaniofski haar voor de laatste maal. Wild wappperen hare zwarte haren - een kruitlucht omgeeft haar. ‘Ik dank je voor dit leven, Michael. Ik ben vrij, al zal ik over een paar uur sterven. Sinds ik weet, dat ik niet meer de slavin van Moroschkin ben, kan ik zonder tegenzin aan mijzelf denken. Ik dank je voor deze dagen te Parijs.’ Beiden gaan weder op hun posten op de voorste barricade. Een paar uur later vindt Kaniofski haar. Ze is dood - een bajonetsteek in haar borst heeft
| |
| |
een eind aan haar leven gemaakt. Zwijgend gaat hij op zijn post terug. Een uur daarna wordt hij eveneens doodelijk gewond. Kameraden redden hem - brengen zijn lichaam in veiligheid. Twee maanden ligt hij bijna stervend in een kelder. Hij herstelt echter en vertrekt naar Zürich.
De Commune is verloren - Katja gestorven. Het Leven - nieuwe strijd drijft hem echter verder.
| |
7
Hij hongert in Italië en weet daarna - na maandenlang rondgezworven te hebben - Rusland te bereiken. Onmiddellijk krijgt hij wederom contact met de beweging en wordt hij uitgestuurd propaganda-lectuur onder boeren te verspreiden. Hij verkleedt zich als marskramer, trekt wekenlang rond. Langzamerhand - nu reeds zoovele zijner vrienden zijn terechtgesteld of naar Siberië verbannen, is hij een der oudste onder zijn vrienden geworden. Men geeft hem de leiding - laat hem de propaganda regelen. Honderden mannen en vrouwen, ook uit den adel, verspreiden zich onder de boeren, wenschen liever onder gevaren en ontberingen te leven dan zóó hun bestaan voort te slepen. Hij ontmoet in dezen tijd Sophie Perofskaja. die eens op het schavot sterven zou, Scheljaboff, die haar liefde had, Cyprianof en zoovele anderen. Weer - wanneer allen op een avond bijeenzitten, duikt het plan op Tschernichewsky te bevrijden. Ze zijn thans ouder geworden en rijper, hebben jarenlang zijn werken bestudeerd en gevoelen nog inniger dan vroeger de behoefte hem te bevrijden. Thans worden werkelijk maatregelen genomen. Men heeft geld en beschikt tevens over paarden en officicele papieren. Na een korte voorbereiding vertrekt men naar Siberië. Kaniofski - enkel van Myschkin begeleid, wenscht eenvoudig naar de gevangenis te gaan, zijn papieren - die zeer goed nagemaakt zijn - aan den gouverneur te toonen en hem mede te deelen, dat hij bevel heeft Tschernichewski naar een andere gevangenis over te brengen. Hij draagt de uniform van een wachtmeester der politie - Myschkin eveneens. In Wilusjk echter - waar Tschernichewski gevangen zit, bemerkt hij, dat het plan mislukken moet. Hij vervoegt zich bij den gouverneur, doch deze heeft plotseling uit Petersburg bericht ontvangen, Tschernichewski onder geen enkel voorwendsel en aan niemand uit te leveren. Het complot is verraden. Hij laat echter
| |
| |
niets merken en deelt den commandant mede, dat hij vanuit Irkutsk een bijzondere toestemming zal gaan halen. De gouverneur is vriendelijk, zelfs voorkomend. Hij wenscht Kaniofski - die immers wachtmeester is - tot Irkutsk een paar kozakken mee te geven, daar de wegen niet ongevaarlijk zijn. Kaniofski ziet wat hem dreigt, kan echter niet weigeren. Hij weet, dat deze kozakken opdracht hebben, hem onderweg neer te schieten. Met Myschkin begeeft hij zich echter op weg. Een uur buiten de stad poogt hij zijn begeleiders onschadelijk te maken. Beiden nemen de vlucht, doch Myschkin wordt levensgevaarlijk gewond. Daar tevens diens paard in de verwarring verdwenen is en Kaniofski's paard beiden niet dragen kan, moet hij hem - voorloopig - aan zijn lot overlaten. Na dagenlang zwervens vinden hem eenige boeren. Van hen hoort hij dat Myschkin door de kozakken - die hulp gehaald hadden - gevangen genomen is. Hij zelf verschulit zich nog eenige weken - trekt dan - troosteloozer dan ooit, verder. Voor hij Siberië verlaat, heeft hij echter nog een vreemde ontmoeting, die hem nog troosteloozer stemt. Hij ontmoet op een morgen een paar boeren, die een slede - waarop een lijkkist - volgen. Hij stijgt af en volgt den stoet.
‘Deze doode was een goed man - zegt hem een der boeren. Hij heeft jarenlang bij ons gewoond en dulde geen crucifix in zijn kamer. Den pope heeft hij de deur uitgegooid en gezworen, dat hij alle duivelen op hem zou los laten, wanneer hij het waagde zijn lijk te volgen. Hij heeft hier veel gedronken, doch sprak steeds over de Beweging. Popof heette hij. Hij kwam uit Moscou.’ Zwijgend gaat Kaniofski verder. Hij herinnert zich de laatste ontmoeting met Popof - nu reeds jaren geleden, met Popof te Moscou, toen deze op zijn arrestatie wachtte. Hij denkt ook aan den angst, dien deze toen had voor de eenzaamheid - voor de ballingschap.
Tschenichewski echter - wiens bevrijding thans mislukt was - bleef tot 1884 in Siberië. Hij was er in 1864 gekomen. Hij werd de laatste jaren steeds meer geisoleerd, zoodat men zelfs meende, dat hij krankzinnig geworden was. Tenslotte verleende de Czaar hem gratie. Hij vestigde zich in zijn geboortestad Saratof aan de Wolga en stierf daar vijf jaren later. De nieuwe beweging - de jongeren, die hem hadden willen bevrijden, wantrouwde hij - de oude methoden deden hem eveneens weifelen.
| |
| |
| |
8.
Plotseling duikt het plan op Alexander II te dooden. Alexander Solovjef komt naar Petersburg en tracht zijn kameraden te overreden. Terstond sluit Kaniofski zich bij hem aan. Hij kent Solowjef - weet dat zijn voornemen heilige ernst is. Urenlang bespreken beiden hun plan. Ook andere terroristen - wier namen later bekend zouden worden, namen aan de besprekingen deel: Cyprianof, Michailofsky, Wera, Vigner Hessie Helfman en talrijke anderen. Spoedig echter wordt het complot ontdekt. Bijna geen dag gaat voorbij of er wordt iemand gearresteerd. Telkens moet men van woning verwisselen - en andere plaats van samenkomst trachten te vinden. Kaniofski voelt, dat zijn dagen geteld zijn - dat het einde van dit alles nabij is. Telkens - bijna dagelijks - ontdekt hij Aron Vogel - den rechercheur der Geheime Politie - die hem op de hielen zit. Nog weet hij hem te ontkomen, doch hij voelt, dat hij het eenmaal niet meer zal kunnen. Dagenlang wordt hij vervolgd - telkens weet hij hem te ontduiken. Nu eens moet hij zich als koetsier verkleeden, dan weer als officier. Ondertusschen is Chaltyrin - een zijner vrienden - in Petersburg gekomen. Hij heeft een grooten voorraad dynamiet bij zich en meent den aanslag te kunnen volbrengen. Als loodgieter is hij in het paleis doorgedrongen en heeft het plan, dit te ondermijnen. De lont is echter nat geworden, zoodat het dynamiet niet ontbrand. Ondertusschen worden steeds meer terroristen gearresteerd. Kaniofski beraadslaagt - wil ten koste van zijn leven de daad volbrengen. Alexander II moet sterven - Rusland bevrijd worden. Dan - op een avond, wanneer men moedeloos bijeen zit, aan de sombere toekomst en het donkere verleden denkt, noemt iemand Netschajef's naam. Een der vrienden heeft uit de Peter en Paulvesting door een soldaat van de wacht bericht ontvangen - een eerste levensteeken sedert tien jaren. Hij vraagt hem, te bezoeken. De soldaat der wacht wil een zijner vrienden bij hem brengen. Kaniofski is onmiddellijk bereid. Vooral nu -
nu hij weet zelf spoedig te zullen sterven - heeft hij behoefte, Netschajef nog eenmaal te zien - hem nog eenmaal in zijn fanatieke oogen te blikken. Reeds den volgenden dag begeeft hij zich op weg. Hij wordt door den soldaat door allerlei onderaardsche catacomben geleid en bereikt ten slotte Netschajef's cel. Wanneer hij binnentreedt, ziet hij de eerste oogenblikken niets - dan hoort hij
| |
| |
kettingen rammelen en ontwaart - aan het eind der cel - aan den muur gesmeed Netschajef. Hij is mager - doch zijn oogen gloeien fanatieker dan ooit. Kaniofski is sprakeloos, drukt hem dan zijn handen - die gloeiend heet zijn en waarvan hij de beenderen voelt. In Netschajef's oogen zijn tranen gekomen - voor het eerst na zoovele jaren. ‘Ik dacht niet meer ooit een van de onzen te zien. De wachten hebben me verteld wat je de laatste jaren deed. Je hebt je goed gehouden, aristocraat.’ Weer voelt Kaniofski dat Netschajef de oude gebleven is. Hij heeft geen oogenblik gewankeld - is eerder nog fanatieker geworden. Urenlang doet hij hem thans voorslagen te vluchten. De vrienden willen hem bevrijden - de wachten zullen hem doorlaten. Men wil alles voor hem doen - hem zelfs bevrijden voor den aanslag op den keizer is uitgevoerd. Netschajef echter weigert. ‘Wat willen jullie van me. Jullie hebben belangrijker dingen te doen. Dood den Czaar - ontketen een Revolutie. Dat is je taak. Wanneer dan de Revolutie mij bevrijd - ik overal in de stad de klokken hoor luiden - kom ik tot jullie. Laat de dooden de dooden zijn. Laat me alleen.’ Nog eenmaal drukt hij Kaniofski de hand. Hij is koortsig en zijn handen beven. Dan - wanneer hij hem een teeken geeft, dat hij liever gaan moet, zegt hij nog eenmaal: ‘laat je hand niet beven, aristocraat.’
| |
9
Ondertusschen duren de arrestaties voort. Bijna elken dag wordt een der vrienden gearresteerd. Men laat de guillotine groeien - het timmeren der galgen. Ook Zelaboff wordt gevangengenomen. Den laatsten nacht, wanneer allen nog eenmaal beraadslagen, opdat de aanslag niet weer mislukken zal - worden nieuwe bommen vervaardigd. Alle vrienden - die nog overbleven - zijn aanwezig. Sophie Perofskaja - Ryssakof - Wera Vigner en de anderen. Wanneer Kaniofski een krant opneemt om een der bommen in te wikkelen, valt zijn oog op een doodsbericht: ‘hierbij deelen wij het overlijden mede van den Heer Octavian Kaniofski, in den ouderdom van 64 jaar.’ Hij voelt zich zwak worden - grijpt zijn stoel. Nog heeft hij tijd zijn vrienden mede te deelen dat deze annonce den dood van zijn vader mededeelt, dan wordt hij bewusteloos. Eerst tegen den morgen ontwaakt hij. Hij is thans rustig en weet dat heden de aanslag gelukken moet. Vandaag kan de Keizer hem niet meer
| |
| |
ontkomen. Om 10 uur verlaat hij met zijn vrienden het huis. De bommen - in een valies - draagt Kaniofski. Een uur wachten ze op de keizerlijke equipage. Dan - op korte afstanden - worden de bommen geworpen. Eerst Ryssakoff - dan Hryniewiecki. Thans missen ze hun doel niet. De Czaar is gedood - zijn equipage vernield. Eerst uren later - wanneer hij doelloos door de hoofdstraten dwaalt - niet weet wat te doen - hoort hij dat de laatste bom ook Hryniewiecki doodde. Hij benijdt hem - voelt tegelijkertijd nog heviger, dat ook zijn einde komen moet. Een diepe haat tegen het volk, dat thans de macht had kunnen veroveren, doch de moed er toe mist, vervult hem. Honderden worden gearresteerd, waarvan de meesten onschuldig zijn. Rykassof, die gemarteld wordt - begint de politie mededeelingen te doen. Zelaboff echter, trotscher dan ooit, herhaalt telkens: ik heb aan den aanslag deelgenomen - neem alle verantwoording op me en deed het in naam der Narodnaja Wola.’
Nog is Kaniofski niet gearresteerd. Hij ontkomt naar het buitenland - onderhandelt te Parijs met den Russischen gezant over de voorwaarden, waarop de terroristen hun aanslagen zullen staken, doch bereikt niets - wil van deze regeering niets ook bereiken. Hij wil terug naar Petersburg - naar de weinige vrienden, die nog in leven zijn.
| |
10
Twee dagen later is hij wederom te Petersburg. Aan het station neemt hij een huurrijtuig om eerst - voor hij zijn vrienden bezoekt - naar een vriend van zijn ouders te gaan. Plotseling springt echter nog iemand anders in het rijtuig en grijpt zijn hand: Aron Vogel. Hij is uitgeput van zenuwen en lijkbleek. Een oogenblik denkt Kaniofski er aan hem te dooden. Dan ziet hij hem nog eenmaal in de oogen en aarzelt. ‘Heb medelijden met me. Laat me je arresteeren. Men wil mij wegjagen, wanneer het me niet gelukt. Mijn kinderen hongeren - mijn vrouw is tuberculoos. Zij zullen voor je bidden.’
Plotseling krijgt de Rus in Kaniofski de overhand. ‘Arresteer me, doch zwijg.’ Nog geeft hij den koetsier bevel naar de naaste politiepost te rijden - dan is het einde gekomen.
| |
11
Het tegen Michael Kaniofski uitgesproken doodvonnis werd door de Russische regeering in levenslange vestingstraf veranderd. In de
| |
| |
Schlüsselburg sloot men hem op. Hij goot echter reeds na eenige maanden de inhoud van zijn petroleumlamp over zijn kleeren en stak er de vlam in. Bedekt met zware wonden - geestelijk geknakt - bracht men hem in het hospitaal. Kameraden slaagden er echter in hem met valsche papieren zoogenaamd uit naam der familie Kaniofski vrij te krijgen. De rechtbank stemde er in toe, dat de simpel geworden Michael Kaniofski van zijn vestingstraf ontheven werd, om verder door zijn familie te worden verzorgd. Men controleerde hem elke maand - tijden waarin Kaniofski die zich langzamerhand hersteld had - voor de dienaren des gerechts den simpele speelde. Hier - op het landgoed zijner ouders - schreef hij de herinneringen, waaruit dit levensrelaas werd samengesteld.
Zijn dood was een verlossing voor zijn familieleden, die hem vreesden en wier geweten hij verontrustte.
nico rost.
Dit ‘portret’ dankt vooral zijn ontstaan aan de behoefte, welke de schrijver gevoelde het eenvoudige relaas dezer intensieve daden te plaatsen in een omgeving, waarin men het waarschijnlijk niet zou verwachten. Hij hoopt dat het verslag van de Daden van dezen Terrorist bij den lezer een even groote belangstelling moge opwekken als een beschouwing over de Werken eens Dichters.
N.R.
Noot: voor dit ‘portret’ werden benut:
‘Flammen’ aus den hinterlassenen Aufzeichungen des Michael Kaniofski: Herausgegeben von Stanislaw Brzozowski (Verlag Richard Bong, Berlin.)
‘Verschwörer und Revolutionäre’. Tagebuch-Aufzeichnungen von M. Kaniofski aus dem Polnischen übersetzt von H. Kubicki (Neue Deutsche Verlag, Berlin).
Plechanow ‘N.J. Tschemichewski’, 1894.
Alfons Thun ‘Geschichte der revolutionäre Bewegungen in Russland’, 1880. alsmede verschillende andere werken.
|
|