Groot Nederland. Jaargang 24(1926)– [tijdschrift] Groot Nederland– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 416] [p. 416] Verzen Sneeuw op kerstdag Zachtjes treuzlend daalt de sneeuw terneêr, als een alleluja uit den hemel Wriemlend brengt het donzig-teêr gewemel ons den groet van Onzen Lieven Heer. Dit is 't durend wonder van den dag: Wit-omtogen knielen alle planten, luistrend naar het fluistren van de Santen, neêrgedaald op wieken fijn als rag. Onbeweeglijk hurken huis en boom, wachtend op een wonder-zoet gebeuren. - Lijze-bijzend in den grijzen stroom, valt de sneeuw uit d'open hemeldeure. De vriezevorst..... De Vriezevorst ontvlood in bleeke pracht, zijn wit-kristallen woon, en weêr verzelde hem een sterrenwacht, die droeg zijn zilvren kroon. Zij dekten boom en tronk met wattig waas, van 't fijnste hermelijn, De toren blonk als een geslepen vaas, gemaakt door handen fijn. Zij vlochten rank en bloemen tot een krans als jonge bruid slechts torst; en alle gevels prijkten met een glans die tintelde op hun borst. [pagina 417] [p. 417] Zoo legden ze onverholen over d'aard' hun welig-vochtge vlag, en alles, als voor kroningsfeest bewaard, te schilfer-glinstren lag. De winter kwam..... De winter kwam op eenen nacht en droeg een kussen fijn, gespeldewerkt door handen zacht, als van een goed begijn. Hij droeg het kussen uitgespreid als wonderbaar brokaat. De maanlichtzaal blonk zilverwijd, in tintelend ornaat. Geen troon bood fijner zijden aan en kostelijker pand, als dezen hemel, sternbelaân van donker blauwen kant. Geen sterrenhemel vaster lag, dooraderd als ivoor, als dezen nacht van glinstrend rag, toen alles diep bevroor. adolf herckenrath Vorige Volgende