| |
| |
| |
| |
Het bedrijf gaat door
Tooneelspel in 9 beelden.
Dramatis Personae.
|
HERMAN STRIJD. |
WETERING SENIOR } directeuren van een fabriek. |
WETERING JUNIOR } directeuren van een fabriek. |
EEN GANGKNECHT. |
EEN ACCOUNTANT. |
EEN GUITAARSPELER. |
EEN VIOLIST. |
EEN WERKMAN. |
EEN BEDRIJFSARTS. |
EEN POLITIEAGENT. |
TWEE AANSPREKERS. |
ANNE STRIJD geb. LANGEN. |
Mevrouw LANGEN, haar moeder. |
EEN ZIEKENVERPLEEGSTER. |
VOLK. |
BEGRAFENISGASTEN. |
Het stuk speelt in een fabriekstad.
| |
Beeld I.
(Voor een huis. Geloei van wind. Een bloempot ligt gebroken op de straat.)
(op uit het huis):
Waarom moest dat gebeuren? De wind is wreed. Waai! Waai nu! Harder! Harder! Er kunnen huizen instorten! Er zijn groote huizen. Paleizen. Ja, laat fabrieken instorten. Fabrieken moeten instorten en harde paleizen, waar de zachtheid niet te vinden is. Een laffe wind. Een wind als de menschen. Een bloempot, wat arme bloemen, in liefde geplant, dát wordt vernield. Waai harder wind en blaas naar het groote, stugge en liefdelooze!
Arme bloemen. Al het levende van Herman sterft. Als het kind
| |
| |
nu ook heengaat, dan is alles weg, behalve de herinnering aan hem. Ik heb een boos geweten.
Blaas harder, wind en verniel het groote. Neen, ik lieg: wat daar ligt, is groot. Er gaat een schip met handelswaren en vracht van hebzucht ten gronde...... er waait een dor blad van een boom. Wat is meer? Daar valt een huis in puin: schatten aan geld en een nietigheid aan lijnrecht streven gaan verloren.... er breekt een takje van een heester. Wat is meer? Daar springt dynamiet een fabriek tot gruis en een heele plichtsversteening spat aan stukken... een muschje pikt in een verschen knop. Wat is meer? Er brandt een stad af en een maatschappij gaat in rook op...... een bloem valt af. Wat is meer? Een werelddeel gaat onder...... een bloempot breekt. Wat is meer? De liefde maakt alles, alles, alles.
Herman! Ik heb een zwaar hart. Herman!
(op uit het huis):
Wat kerm je? Ben je...... ben je niet wel? Wat kijk je?
Een bloempot, moeder. De wind heeft kracht om mooie dingen te verwoesten. Maar de stad blijft staan.
Herman heeft hem meegebracht voor onzen trouwdag.
Laat dan liggen. Daar was geen trouw mee bedoeld.
Herman is weg, moeder. Hij kan niet tegenspreken.
Een slecht mensch. Laat dien bloempot liggen. De straatveger doet de rest.
Neen, 't is mijn bloempot.
Denk aan onze zorgen. Wees blij, dat weer iets weg is, dat je aan hem herinnert. Na een huwelijk van drie maanden heeft hij je alleen gelaten. Een eervolle vrouw had die huichelachtige bloemen opgenomen en zelf op straat gesmeten. Zélf.
Herman's bloempot. Nu is hij ook gebroken. Alles, wat niet hard is, wordt vernield. Oh.
Kerm om onze zorgen. Die bloempot was niets.
De stengels zijn geknakt.
| |
| |
Als je zoo zenuwachtig spreekt...... Ik ben oud. Negentig gulden in de maand stuurt de fabriek.
De blaadjes zijn vuil van de losse aarde.
Hij ging weg zonder iets te zeggen. Vergat zijn plicht in de fabriek en hier, in zijn huis. Alles is armoedig geworden. Laat dat jammeren. Hij heeft laag gehandeld.
De bloemen liggen slap op straat.
We eten geen vleesch meer. We zijn beiden vermagerd. Het kind is zwak.
Mijn hoofd is vol herinnering. Zou Herman dat voelen?
Je zult nog maken, dat je krankzinnig wordt. Hij is weggegaan van je.
Verkoop de meubelen, neem een kleinere woning, dat we geld overhouden om te leven.
Een ellende...... Wat is een man slecht, wanneer hij zijn plicht verzaakt.
Een slecht mensch heeft de kracht niet om te breken.
Blijf hier, moeder. Hou de wacht bij de bloemen. Ik zal een kist halen.
Dat moet bewaard blijven. 't Is bijna het laatste.....
Praat niet zoo...... Of ben je ziek? Ik voel me ook zwak en mijn hoofd duizelt soms.
Hou de wacht tot ik terug ben, moeder.
Denk je, dat ik mijn zinnen verloren heb? Waarom spot je met me?
(mank, op. Draagt uniformpet):
Ho! Een oogenblikje, mevrouw Strijd. Dan kan u meteen wat meenemen. Ja, 't is vandaag de een en dertigste. Nou komen we met de duiten, zooals dat behoort voor fatsoenlijke menschen.
(Tot mevr. Langen):
Dag, juf.
O, nou dan, dag mevrouw.
(Neemt de pet af.)
| |
| |
Ja, mevrouw, kijkt u's, mevrouw, u moet dan weten, mevrouw, dat ik een beetje mank ben, begrijpt u, mevrouw? Daarom loop ik op een stok. En als je mank bent, dan loop je moeielijk, dat zult u wel inzien, nietwaar, mevrouw? Nou, mevrouw en voor een mank mensch is trappenloopen niet alles. Wie een hart voor een ongelukkig mensch heeft, zal daar dadelijk ‘ja’ op zeggen, niet, mevrouw? En toen ik mevrouw Strijd net op straat zag, toen riep ik ‘ho!’ Want nou kan 't in een moeite doorgaan, vat u dat, mevrouw? En hier zijn de centen, mevrouw Strijd.
En als u ze hebt nageteld, dan mag ik u wel beleefd verzoeken dit papiertje te onderteekenen. Dat is 't receppie van onzen maagdokter, zoo noemen we onzen kassier en die is accuraat als de bliksem. Pardon, mevrouw, dat kwam me uit mijn mond vallen. Maar accuraat is ie. En dat is noodig in zoo'n groote fabriek als de onze. In het afgeloopen jaar hebben we achttienduizend automobielen en motorfietsen afgeleverd en dat is geen kattedrek. Daar moet je accuraat voor zijn. Als de kassier eens niet accuraat was, - hier is 't potlood, mevrouw, - dan zou 't ook kunnen gebeuren, dat ie uw geld vergat. En dat zou niet, wat je noemt, een pleiziertje zijn. Dank u, mevrouw. 't Klopt, nietwaar? En dat is uw eigen handteekening. Ja, ja. En hebt u nog wat gehoord, als ik zoo vrij mag wezen?
Al is de wereld nog zoo nauwkeurig ingericht, rare geschiedenissen blijven derin. Zoo-in-eens was ie weg, heelemaal weg, nergens te vinden. En dat zoo'n knappe man. Zoo'n gestudeerde man. Meester in de rechten nog wel. En hij had een hart voor de zaak! 't Was als superieur een donderaar, een vreeselijke donderaar, een dienstklopper.
De oude directeur drinkt...... drinkt...... Hij is gaan drinken, toen meneer Strijd weg was. Raar toch, hé?
Ik weet 't niet. Er is veel ruzie tegenwoordig.
| |
| |
Ik word wel eens angstig, omdat alles zoo geheimzinnig gaat. Daar leit een bloempot.
Trap er niet op. Voorzichtig.
Ik zal niet trappen. Ik loop niet eens.
Een prettig leven heb ik niet. Tot mijn been eraan ging, - vóór de benzine-ontploffing, - had ik 't goed. Maar met dat ongemak aan mijn been ben ik onder den voet geraakt. Ik klaag niet. Ik heb gehoord, dat de geleerden zeggen, dat 't zoo hoort, anders zou de heele wereld in mekaar zakken. En waar bleef je dan? Als de menschen niet móésten werken, wie zou dan auto's maken en - daar heb je - electrische lampen, - enne - bloempotten. Ik verdien weinig, anders - en dat is...
(Anne geeft hem een geldstuk.)
Nou, als u 't missen kan...... Dag, mevrouw. Dag mevrouw, wel thuis.
(Af.)
Hier is het geld, moeder. Jij kan het beter nemen dan ik.
Wat bedoel je? Die paar centen......
Als de straatveger komt, dan veegt hij dit weg. Als de buren het zien, schoppen ze de scherven uit elkaar. Als ze merken, dat er liefde bij ligt, trappen ze erop. Dat doen ze altijd. Hou goed de wacht, moeder.
Hou goed de wacht, moeder. Vooral als er mannen komen, die denken aan hun zaken. Die letten er nooit op, als ze op iets trappen. Die vertrappen het mooiste, zonder het te zien.
U moet Herman niet haten. Ik heb hem toch getrouwd, omdat hij carrière maakte. Ik dacht, dat alles zekerheid was. Toen heb ik hem gezegd, dat ik hem liever niet zag. Ik heb een boos geweten.
Voor hij heenging. Ja. Had ik kunnen verwachten, dat hij van mij hield; dat hij mijn liefde wilde hebben; dat hij tóch man was en tóch sterk genoeg om eer te hebben tegenover een vrouw? Heb jij me ooit dáár iets van verteld? Dat was toch zeldzaam: een man, die van een vrouw houdt en heengaat, omdat hij haar onverschilligheid merkt.
| |
| |
Dus je hebt het zelf gedaan. Je moest je schamen. Als een zottin heb je gehandeld. Jij bent slecht; hij is slecht. En ik moet eronder lijden.
De plichten? Alle plichten van de wereld wegen lichter dan een verwelkt bloemblaadje daar. Hou goed de wacht, moeder.
Ik neem je het geld weer af.
Ik neem je alles af en laat je niet meer in de woning. Hou goed de wacht. Ik wil de blaadjes en de aarde en de scherven bewaren.
(Af.)
Vijftig, zestig, zeventig, tachtig, negentig gulden. Negentig gulden in de maand. Foei!
(Zij schopt tegen de scherven.)
(a.b.):
Haal een dokter! Het kind is ziek!
(a.b.):
Loop! Het kind is ziek geworden!
Doek.
| |
Beeld II.
(Hoek van het directiekantoor in de fabriek van Wetering en Zoon. Gangknecht aan het open venster. Buiten gelach.)
(onzichtbaar):
Toen zei hij tegen me: ‘Als de vrouwen eieren konden leggen in plaats van kinderen baren, dan was de wereld in honderd jaar leeg.’ ‘Goed, goed,’ zei ik, ‘maar waarom drink je dan?’ ‘Om koning te zijn,’ antwoordde de man. ‘Als ik dronken ben, dan kan ik mijn moeder voor een koningin aanzien. Nou is ze een voddenmadam. Is het niet beter te drinken? Als ik dronken ben, geloof ik, dat ik vrij ben en dat mijn superieur het goed met mij meent. Is het niet beter te drinken? Als ik dronken ben, zijn alle vrouwen mooi. Is het niet beter te drinken? Als ik
| |
| |
dronken ben, weet ik niet meer, wat het verschil is tusschen rijk en arm. Is het niet beter te drinken? Als ik dronken ben, hou ik van de ministers en ik geloof, dat het allemaal knappe mannen zijn. Is het niet beter te drinken?
(beschonken op):
Ga heen. Laat me alleen. Zoek je hier iets?
Ik? Nee. Gut, nee, meneer.
Ik geloof het wel, maar je weet het niet.
(a.b.):
Als ik dronken ben, geloof ik, dat het werken een eer is. Is het niet beter te drinken?
(schreeuwt):
Hei! Wie spreekt daar? Zeg op!
Een zwerver buiten spreekt.
Herman Strijd is weg. Hier! Hallo! Haal wijn. Je weet het...... haal wijn...... Ik moet drinken.
Alstublieft, meneer
(af).
(a.b.):
Als ik dronken ben, geloof ik nog aan de liefde. Is het niet beter te drinken?
(a.b.):
Als ik dronken ben, geloof ik nog aan de eer. Is het niet beter te drinken?
Herman Strijd is weg. De fabriek is dood. Ik word bang.
(onzichtbaar):
Nou eens wat zingen.
(a.b.):
Ben ik aan 't doorslaan? De waarheid maakt de luistertongen los. Maar het zingen komt ook. Als 't alleen maar zingen was, zou 't vervelen. Als je je vrouw alleen maar van voren kon zien, zou je al je geld geven om haar eens van achteren te kunnen bekijken.
(gelach)
Speel op, kapelmeester.
(Muziek van viool en guitaar:)
Als je goed wil zijn, moet je drinken. Maar je moet zorgen, dat je goed dronken bent. Je moet weten, wanneer je goed dronken bent.
Ik moet hem zien. - Ik ken hem niet. Wat is dat? Wat is dat?
Strijd (a.b. zingt. Tijdens het liedje begint Wetering Sen. Begeleidende gebaren te maken.)
Ho! De wereld is bezopen,
Daarom ben ik daaglijks vet.
Kan ik niet meer dronken loopen,
| |
| |
Slaap ik dronken in mijn bed.
De honger plaagt,
(Gangknecht op. Zet wijn neer. Af.)
en morgen kan ik sterven.
Zou 'k den brandewijn niet danken,
Als het me armoedig gaat?
Dronken slaap ik op de planken,
Als mijn bed in d'lommerd staat.
en morgen kan ik sterven.
'k Wil van mooie meisjes houwen:
Ik ben dronken; zij zijn mooi.
Mooie meisjes, mooie vrouwen,
Lorrenpracht en voddentooi.
en morgen kan ik sterven.
Laat ze woekren. Hun de zonde.
Ik ben dronken, ik ben rijk.
In het zand wordt goud gevonden,
en morgen kan ik sterven.
Alle wijze, grijze mannen
Hebben ons niet wijs gemaakt.
Drink de wijn uit groote kannen,
Proef of dat naar wijsheid smaakt.
en morgen kan ik sterven.
| |
| |
Zou 'k den brandewijn niet loven,
Die de zorgeloosheid baart?
Dronken wijsheid stijgt naar boven
In een nieuwe hemelvaart.
en morgen kan ik sterven,
Kom! Jij! Ha! Kom hier! Je bent een aardige kerel, jij. Ik hou van je. Kom hier.
(a.b.):
Wilt u mij spreken? Mij? Ik ben maar een zwerver.
Dat kan me niet schelen. Kom hier. Kom door het venster. Mijn zoon mag je niet zien.
Je kent den weg door de fabriek niet. En mijn zoon is hard. Kom door 't venster.
(op):
Hier ben ik. Wat wilt u van mij?
Daar staat wijn. Drink mee.
Wat kijk je? Mag ik niet drinken? Herman Strijd is weg. Daarom drink ik.
Zing nog meer liedjes van de dronken wijsheid. Hier heb je geld. Ik zal het je zeggen: Herman Strijd is weg. Toen hij weg was, is de fabriek gestorven. Alles is dood. Alles treurt. Daar moet stof liggen op het kozijn. Als je weggaat, moet je oppassen, dat je dat stof niet meeneemt. Dat is een doodelijk vergif. En jij leeft. Ja, jij leeft.
Niet zoo wantrouwend vragen. Laat mij toch even uitbundig zijn. Daar gaan de donkere muren van blozen. Je moet zingen:
Tralalieje, kom, mijn schat.
Tralalieje, kom, mijn schat.
Heb je Strijd gekend? Herman Strijd?
| |
| |
Je moet het niet verder vertellen: ik hield van hem. Als de menschen dat hooren, geven ze de fabriek geen crediet meer. In de maatschappij is iedereen de vijand van allen. Dat weet jij niet, zwerver. Herman Strijd was hier de strenge bedrijfschef. Hij nam het leven mee. Tòch nam hij het leven mee. Toen hij er was, hoorde alles van mij. Nu is mijn zoon er. Dat is een bleeke geest met kale wangen en witte tanden. Laat me nu eens lachen. Hahaha! Ik wil eens lachen, want ik ben dronken. Ik wil niet anders dan dronken zijn.
U verliest er niet bij. Het zoete ligt nu eenmaal altijd in het verleden.
Je moet vroolijk zijn. Niet zoo ernstig.
Ik kan dat nu niet. Zal ik morgen terugkomen?
Ja, kom elken dag terug. Maar zing nog een liedje. Een goed liedje, waar je rustig van wordt. Herman Strijd is weg. Mijn zoon kan aanstonds komen.
Laat me nu heengaan. Ik kan hier niet zingen.
Neem wijn! En zing een brutaal liedje. Ik heb niet anders dan wijn......
U hebt toch de fabriek behouden.
Wat gaat jou dat aan? Hier, drink. En wees vroolijk.
Ik wil geen wijn drinken.
Kijk mij aan! Waarom durf je me niet aanzien? Heb jij Herman Strijd gekend?
Je hebt hem vermoord. Je durft me niet aanzien.
Laat me los. Ik ben een zwerver.
Ik zal je gevangen laten nemen. Blijf hier!
Ik weet van niets. Ik ben een landlooper. Laat me los.
(op):
Vader!
(Strijd rukt zich los en springt uit het venster).
O, ben jij daar? Was hier nog iemand?
Daar sprong iemand uit het venster.
Ik dacht, dat Herman Strijd hier was. Hahaha! Dan ben ik zeker dronken. Hahaha!
Wie sprong daar het venster uit?
| |
| |
Dat is een landlooper, dien ik heb binnengeroepen.
U vernielt onze autoriteit.
Ik zal jou vernielen, als je die flesch niet laat staan. Ik wil drinken. Anders word ik zooals jij.
Ik kan dit alles niet langer verbergen.
Schreeuw het dan het venster uit.
Alles is hier onder mijn beheer. Jij bent mijn zoon. Alles staat nog rechtop: vierkant en stijf. Jij bent bleek en ziet eruit als een spook. Er is geen liefde in huis. De rekeningen kloppen. De winsten worden gemaakt. De machines draaien. De werklui staan aan de hefboomen. Ikzelf ben dronken. Ben ik ontoerekenbaar? Weet ik niet alles precies? Herman Strijd is weg.
U stoort den goeden gang van zaken.
Sedert je moeder dood is, heb ik van mijn werkkring gehouden. Ik leefde. Maar Herman Strijd is weggegaan. Dat is jouw schuld. Jij hebt hem laten verdwijnen. Nu heb ik niets meer. Maar jij zal ook niets, niets, niets, niets...... Ik wil drinken.
Beschamend.
(Aan de telefoon):
Zeventienachtenveertig. - Eikenkamp? Hier Wetering. - Morgen twee kransen namens de fabriek voor de begrafenis van Doctor Robert Plecht. - Niet vergeten. - Nota aan 't kantoor. - Twee groote kransen. - Goed, met witte rozen. - Ja, vooral witte rozen, heel mooi. - Lint? Zooals u wilt. - Naam? Natuurlijk. - Hè? O ja: In eerbiedige nagedachtenis of zoo iets. Dag meneer.
Ik zal morgen bij de begrafenis spreken. Ik!
Dat kan niet. U bent niet meer geschikt.
Ik heb nog jaren leven in me. Ik wil spreken. Over alles wat hier is, regeer ik. Ik kan alles vernielen.
Dat kunt u niet. Wat is er gebeurd?
Wil je me met je oogen dwingen? Ik weet, wat ik doe.
U hebt u tegen mij gekeerd. Ik weet niet waarom. Ik heb de fabriek strikt georganiseerd. Ik heb bovendien de taak van meneer Strijd op me genomen. Wilt u het me onmogelijk maken?
Ja. Ik zal morgen de waarheid zeggen.
| |
| |
Dan wordt u krankzinnig verklaard. In het belang van het kapitaal heb ik dat vermeden.
Jouw doode geest wil heerschen. Alles moet verstijfd worden.
Het bedrijf heeft macht over ons. Wij moeten.
Ik niet. Ik zal morgen spreken. Ik zal de waarheid zeggen: Plecht was een bloedhond, een dief en een moordenaar. Hij had zijn moeder vermoord voor winst. Dát is de eerbiedige nagedachtenis.
Als u me compromitteert, dan moet ik u ontoerekenbaar laten verklaren.
Ik ben nu niet dronken meer. Ik weet alles, wat je zegt. Jij zult mijn tyran niet worden door je organisatie.
U bent onzinnig. De organisatie is er, bestáát. Wij moeten ons schikken. Wij zijn allen gebonden.
Ik wil vrij zijn. Ik ben de heerscher, de directeur. Word jij niet koud hier? Is 't hier niet alles stijf en dood? Herman Strijd bracht leven. Ik wil de donkere muren weer zien lachen.
U stoort me. Ik moet werken.
Ik ben niet dronken meer. Ik voel me alleen maar ongelukkig hier.
Laat dat drinken. Ga heen. Ga naar een café. Naar huis.
Ben je niet bang, dat ik je een pak slaag geef?
Hij moet, de slaaf moet.
(Telefoon belt.)
Sla dat ding stuk!
(aan de telefoon):
Directie. - Een wagen? - Totaal vernield?
Goed! Alles vernielen...... Er is toch niets te hopen.
(a.b.):
Ik heb dat laatste niet verstaan. Wát is de schade? - Levensgevaarlijk? - De schuld moet worden onderzocht. - Rapport? Niet aan mij. - Waarom? - Aan afdeeling drie.
(Legt telefoon neer.)
Afdeeling, afdeeling, afdeeling. Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven...... Lalalalala. De hersens zijn bevroren.
| |
| |
Alles hier maakt, dat ik me binnenin armoedig voel. Je doet het om me ellendig te maken.
Moet ik dan ook niet? De macht is toch niet mijn macht......
Ik voel me als een hongerende bedelaar. Het leven moet terugkomen. Ik kan niet langer alleen zijn in dit spookhol. Ik wil mensch zijn. Ben ik geen mensch? Kijk me in de oogen.
Het menschelijke is abnormaal. Ik wil dat niet. 't Moet normaal zijn. Ik zeg u voor 't laatst: wanneer u hier voortdurend stoort, moet u verdwijnen.
Lummel!...... Spreek je tegen mij?
(Hij werpt een boek naar zijn zoon. Deze staat op, maakt een dreigend gebaar, struikelt en valt.)
Ah! Ah!...... Geef me water......
Wat is er? Wat is dat?
(Belt.)
Mijn hart...... Ah! Ah!...... Ik stik...... Ah! Ah!......
Alles dreigt hier. Wat ben ikzelf nog? Moet ik niet om verlossing bidden?
Ik wil kalm worden. - Die zwerver had er niet moeten zijn. Wat is er toch?
Mijn hart...... Ah! Ah!......
Heb je dat weer? Ik dacht, dat je kuur......
(reikt hem een glas wijn).
Geen wijn.... Ah! Ah!....
(op):
Tot uw dienst, meneer.
Mijn zoon is onwel geworden.
Laat den bedrijfsdokter komen.
Ga naar den bedrijfsdokter......
Neen.
(Staat op).
Mij scheelt niets.
't Is niet om het een of ander, meneer, maar ik heb meneer den dokter juist zien wegrijden. Hij is naar het ongeluk gegaan.
| |
| |
Neem een tijdlang rust. Misschien komt er hier toch nog een verandering.
Alstublieft, meneer. Beterschap, meneer.
(af. Pauze).
Wat zou er veranderen? De machine loopt... loopt...... U stoort alleen. 't Moet hier ordelijk zijn. Normaal...... normaal...... U gedraagt u als een krankzinnige. Drink niet. De directeuren behooren symbolen te zijn van de vaste organisatie.
Ja, ja, ja, ja. Ik moet denken, denken.
(Drinkt. Pauze. Wetering Jr. schrijft.)
(op):
Mijnheer, hier zijn de kaslijsten van het afgeloopen kwartaal.
Dank u. Bijzondere dingen?
Neen, alles normaal. Alleen het geval Strijd. De rekening.
De toelage voor mevrouw Strijd...... ha!
Voorloopig is vastgesteld, dat de toelage een jaar zou worden gegeven. Dat jaar is om. Precies vandaag.
Hij verdween plotseling. Hij heeft geen recht. Er zijn geen bewijzen voor zijn dood, dus heeft die vrouw geen recht op een weduwenpensioen. De bijzondere uitgave is niet te verantwoorden.
Zeer juist. Moet ik schrappen?
Ja. Ik zal den kassier instructie geven. Ik dank u.
(Acc. af.)
Herman Strijd is nu voor goed weg. Ik haat die vrouw. Na zijn huwelijk is hij heengegaan. Hij is voor altijd weg.
Stoort u me niet langer. Ik heb hoofdpijn.
Ik word hier bang. Jij! Jij!
(Drinkt heftig.)
Misgeboorte! Steen! Geraamte! Bleeke geest! Herman Strijd is weg. Het is dood. Hier! Ik wil drinken!
(Drinkt nogmaals.)
Ik zal de fabriek laten ontploffen. Jij of ik! Een van ons beiden! Jij hebt Herman Strijd weggejaagd...... Jij bent een skelet...... een ijzige...... geest...... en de muren zijn glad en donker. Ik...... ik...... ik ga weg...... Een van ons beiden......
(Weenend):
Herman Strijd is weg. Al een jaar...... een jaar. Een...... een...... van ons...... beiden. Een...... een......
(af.)
Gelukkig!
(Aan de telefoon):
Juffrouw! - Ja, noteert u een brief. Aan mevrouw Strijd. Adres opzoeken bij den kassier. - Noteert u: Mevrouw! Of zegt u maar: Geachte mevrouw.
| |
| |
Naar aanleiding van de omstandigheid, dat we ongeveer een jaar geleden, na het plotselinge verdwijnen......
Doek.
| |
Beeld III.
(Tooneel als Beeld I.)
(op met Anne):
Waarom verkoop je de meubelen niet? Dan kunnen we goedkooper gaan wonen.
Neen, als Herman terugkomt, moet hij een thuis hebben.
De meubelen zijn van hem. Ik heb geruild: mijn lichaam tegen zijn meubelen.
Nooit vleesch op tafel. Mijn ingewanden houden het niet uit.
Het kind is zwak. Dat is van Herman. Al het geld moet voor het kind gebruikt worden.
Waarom zorgt hij er niet voor?
We hebben geen rechten. Ik wil alles houden, wat van hem is. Dat is mooi.
Hoe kun je zoo dwaas spreken? Je bent wettig getrouwd. Alle rechten zijn voor jou.
Hij verzaakt zijn plicht. Hij komt niet terug.
Laat me hopen. Als hij terugkomt, moet hij eindelijk...... Arme jongen.
(Mevr. Langen en Anne af in het huis.)
(Herman Strijd, guitaarspeler en violist op van de andere zijde.)
Wat is hier te halen? Dit is een veel te deftige buurt. Wij moeten 't van de arme lui hebben.
't Ruikt hier naar kouwe kak. Hier wordt niks gegeven.
We blijven hier staan. Ik wil het.
Je hebt 't maar voor 't zeggen, meneer de baas.
Tot uw dienst, meneer de baron.
Heb ik niet aan jelui verdiend, dat je eens naar mijn
| |
| |
zin handelt? Ik geloof, dat ik hier iets te doen heb. Een taak.
Wat ben je vroeger eigenlijk geweest, jij? Zeg 's, ben je bij 't leger geweest?
Ja, ja, hier...... Wat zeg je? Bij 't leger? Hoe kom je daarbij?
Je hebt wel eens wat in je toon van een officier.
Ben je niet officier geweest?
O...... zwerven officieren dan?
Ik heb in de Toevlucht een kapitein en een eersten luitenant leeren kennen.
Die waren gedeserteerd...... Ja! Gedeserteerd?
Officieren deserteeren zoo makkelijk niet. Ze hadden gestolen.
Ik ben officier geweest en gedeserteerd.
Zie je wel, dat je bij 't leger bent geweest.
Ja. Ik ben de commandant geweest van een bitter leger. Ik werd onwillig. Ik brak los.
Commandant van een bitter leger? Wat is dat?
Je hoeft 't niet te weten. Je zou me niet gelooven, als ik t zei. Weet je, dat de maatschappij' nooit een mensch wil loslaten, vóór hij een misdaad op zijn geweten heeft?
Nou ja, gegapt hebben we allemaal.
Dacht je, dat ik anders zwerven zou?
Hoe ben je dan bij ons gekomen? Je hebt toch gezegd, dat ze je zochten.
Ze zochten me ook. De heele stad zocht me. Ik was nergens veilig. Ik was doodsbang.
Heb je......? Nee, je hebt toch geen moord gedaan......
Ik? Neen, neen. Ik was bang voor iets anders. Ik had iets buitengewoons gedaan.
Ik ben altijd te lui geweest om te werken.
Ik niet. Ik heb altijd...... Groote God, wat heb ik gewerkt. Ik ben veertig jaar. Zie je hoe grijs ik ben? Van werken, nacht en dag en van verdriet.
Niet spreken over verdriet. Daar kan ik niet tegen. Er is zooveel......
| |
| |
Wat spreek je toch? Vanmorgen ben je al veranderd. Daar aan de fabriek. Wat is er?
Ik heb misschien wroeging.
Zeg nou 's eerlijk: heb je toch niet gegapt of zoo iets?
Neen, neen, dat zou een kleinigheid wezen.
We moeten maar liever doorgaan. Er komt toch niemand.
Ik heb gezegd, dat we hier moeten spelen. Ik wil dat: anders ga ik weg van jullie.
Zou je me missen, als ik wegging?
Toe, kerel, toe. Wat hebben ze je gedaan daar in die fabriek? Kunnen we je helpen?
Ik wil niet nieuwsgierig zijn.
Laat me alleen wat nadenken. - Toen jullie ging zwerven, liet je toen iemand na?
Ik niet. Ik ben altijd alleen geweest.
Mijn moeder had een nierziekte. Ze gilde dag en nacht door. Ik moest voor d'r werken. Jezus Maria! Laat me daar niet over praten.
Ja, toch. Heeft ze je gemist?
Gekheid. Ze is doodgegaan.
Als je ergens weggaat en je ziet, dat je droefenis achterlaat, moet je dan teruggaan?
Spreek niet. Dat is niet verstandig. Kom mee. Ik zie, dat het hier niet goed voor je is.
Als je een broer had of een vader, die je miste, zou je dan ook blijven zwerven?
Wat praat jullie toch! Als mijn vader een kroeg had, werd ik zijn compagnon, of hij me miste of niet.
Als je een vrouw had......
Heb ik gehad. Ze is hoer van beroep.
Dus je wil haar niet meer zien.
Zij mij niet. Ze werkt voor eigen rekening. Hahaha! En op eigen risico. Hahaha!
Lach ook en kom mee. Wat doe je? Huil je?
| |
| |
Ik geloof ook, dat hij staat te snotteren. Wat hebben ze je toch gedaan?
Daar boven heb ik gewoond.
Dat je van goeie familie was, wist ik......
Moet ik teruggaan? Ik ken één mensch, die me mist. Zou zij me ook missen?
Goed! Ja, goed! Je zegt het goed! Ze zou me missen om 't geld. Ze miste me niet; ze heeft natuurlijk geld, anders zou ze hier niet wonen. t Is goed. Die oude gek was dronken. Neen, ik ben te sterk geworden. Ik 'ben vrij. Ha!
Vertel nou eens: woont daar je vrouw?
Welnee, hoe kan ze daar gewoond hebben?
Die naam staat op de deur. Doctor! Doctor Herman Strijd.
Zie je wel? Daar woont dr. Herman Strijd. Speel op! Speel op!
Neen, je kunt niet weten. Speel op! Speel op, zeg ik je. Anders ga ik weg van jullie.
Je bent niet goed. Je moet vanavond wat kamille drinken.
Ja, ik zal het wel uitzweeten. Speel op!
(Muziek.)
In dit huis is 't hard geweest. Neen, nooit meer. Nooit meer! Ik ben gegaan door de knelling van die deur en heb gestampt op den tredmolen van die trap. Dan kwam ik in een snij- en hakmachine. Ik moest er doorheen: hier werd een oor afgekapt; daar werd een arm geschonden of een been tot brei gekneusd. Erger! Veel erger nog! Je stond bij jezelf alleen als een kastraat in die andere kamer, waar het bed stond, waar altijd gelogen is. Ik ben te sterk geworden. Ik ben gezond.
Stil. Er is toch iets met 'm. Kijk!
Als ie wegloopt, gaan we 'm na.
Wat is die deur hard en vierkant. Een koperen plaatje:
| |
| |
doctor Herman Strijd. Wat lokt dat. O, ik ben sterk geweest. Cipier, is dat een dikke ijzeren deur? Ik buig ze met één vuistslag, want ik ben door deze deur gekomen als vrij man. Sjouwer, is je last zwaar? Kijk, ik blaas hem weg met een zucht, want ik heb deze deur opengebroken. Os, is je wagen blijven steken in den modder? Ik zal je bevrijden met één vinger, want ik heb deze deur opengerukt als vrij man.
Hij is een vreemde kerel.
Zijn gezicht is sedert vanmorgen veranderd.
Hij is me een raadsel. Laat hem. Als je een raadsel kent, is de aardigheid er af.
Ik zou wel willen weten......
Wees voorzichtig. Je weet niet, wat hij heeft uitgevoerd. Laat hem liever begaan. Leer dat van mij: wees nooit nieuwsgierig, als menschen vreemd doen.
Bedriegers en slijmerige inktvisschen. Dat zuigt en kronkelt en wringt. Ik kan niet meer terug. Nooit meer. Ik heb me vrijgeworsteld. Ik ben ontsnapt! Ha! Ha!
Stil! Kom hier! Daar komen menschen.
(Eenige mannen en vrouwen op.)
Ho! Hola! Ho! Daar staat een menschenval en allen gaan erin! Allen! Allen! Ik ken hier een menschenval. Hoor naar me. De menschen kijken door de tralies en krijgen de staar. Dan zien ze een grauwe vlek. Dat noemen ze het leven. Zoo loopen ze heen en weer, heen en weer in hun gevangenis. Dat noemen ze vrijheid. Ze worden krom en ziek van benauwenis en kunnen alleen maar gevangenislucht ademen. Dat noemen ze gezondheid. Waar staat die menschenval? Ik zal 't zeggen: Zie je die deur? En die deur? En die daar? En die en die en die? Daardoor ga je binnen in de menschenval.
(Gangknecht op met brief. Muziek zwijgt.)
Jij vriend, wat heb je daar?
Wat zegt u, meneer? Wat?...... Wie?...... Wie was dat?
Hier, ik. Wat heb je daar?
Wie bent u? O God, ik liep zeker te denken. Een mensch z'n gedachten...... Je hebt me aan 't schrikken gemaakt, man.
Wat is dat voor een brief?
| |
| |
Spreek op! Ik vraag je: wat is dat voor een brief?
God, u moet niet zoo...... hè...... hè...... Wat bliksem, kerel, ben je dol geworden? Wat gaat jou die brief aan? Laat me met rust, anders krijg je met de politie te doen. En ik zal jou 's wat zeggen: Jij hebt mijn jongen directeur kwaad gemaakt. Laat jij je maar niet meer zien met je liedjes, anders loopt 't verkeerd met je af. Ik zeg je dat in je eigen belang.
Met mij is 't al lang verkeerd afgeloopen. Wat is dat voor een brief?
Loop naar den duivel, kerel.
(Af in het huis.)
Heb medelijden. Ik heb den directeur kwaad gemaakt. Nu kan ik zijn kamerdienaar niet meer worden. Dat is jammer. Als je kamerdienaar bent, mag je zien, hoe de directeur gekleed is onder zijn vest, dan mag je zijn pot leegen, dan mag je luisteren, als hij spreekt, dan mag je ruiken aan den rook van zijn sigaar, dan mag je briefjes wegbrengen naar zijn vlam. Van liefde gesproken. Ik zal een lied zingen van de liefde. Het is een ernstig lied. Ik zal zingen van den tijd, wanneer de vrouw het mooist is. De dames hoeven niet te blozen, ik ben zoo kuisch als een directeur. Een vrouw is het mooist in de herinnering. Daarvan zal ik zingen.
(Tot begeleiders):
Speel: Ter herinnering. Je weet.
Je bent gek. Daar krijgen we niks voor.
Speel op! Alleen maar hier. Nergens anders. Hier! Hier!
Luister en leer.
(Zingt):
toen ik je geven met weelde kon loonen,
zoo is mijn droomen......
dat ik je schoonheid zie,
toover van melancholie......
| |
| |
Maar voor de prijs is het niet duur. Heb je den brief gegeven? Was 't een minnebrief? Groet haar van me, als je haar weer ziet.
Nog een couplet. Ik zal haar nog een couplet laten hooren, als ze luistert. Luister ook, oude vriend. Dan krijg je na afloop wat moois.
Dat moois van jou moet ik hooren. Nou.
Hou dan je mond, anders hoor je je eigen stem en die is niet mooi. - Nog één couplet. - Dan krijg je iets vroolijks. Zóó iets vroolijks. Dadelijk na dit couplet. Dan zal je gillen van 't lachen. Speel op! Speel op!
(Muziek. Strijd zingt):
toen je met woorden je waarde kon toonen,
zoo is mijn droomen......
dat ik je schoonheid zie,
toover van melancholie......
(Er klinkt een luide gil. Het lichaam van een vrouw valt achter het groepje menschen, die zich omwenden en over het gevallen lichaam bukken. Gegil en gekreun. Uitroepen.)
(gilt):
Zij! God! Help! God! Ik kan dit niet zien. Help me! Ik kan niet......
Help! Politie! Een dokter!
(af)
Ik kan niet meer blijven! 't Is uit! Alles is uit! Kom mee. In geen tijden wil ik deze stad terugzien! Menschenval! Menschenval!
(Af, de begeleiders snel meetrekkend.)
Doek.
c. de dood
|
|