| |
| |
| |
| |
Literatuur
Buitenlandsche literatuur
A. Gide, Les Faux-Monnayeurs. Editions de la Nouvelle Revue française. Paris 1926.
In de opdracht van Les Faux-Monnayeurs kondigt de auteur aan dat dit werk zijn eerste roman is. Vroegere werken, die nochtans onder de benaming ‘roman’ verschenen, aanziet hij thans als ‘récits’. Dit is natuurlijk niet zonder reden. De heer André Gide is een ernstig, gewetensvol, zeer bewust auteur, die niets zonder bepaalde bedoeling doet. Wanneer hij dus beweert dat Les Faux-Monnayeurs zijn eerste roman is, moeten wij gelooven dat hij daarvan overtuigd is. Maar blijkbaar wil de auteur nog iets meer affirmeeren, dat ons eerst bij de lezing van het boek duidelijk wordt. Hij wil ons overtuigen, dat zijn roman het type is van wat hij als de echte roman aanziet. Afgezien van alle literaire waarde, behoudt men uit de lezing van Les Faux-Monnayeurs den onaangenamen indruk, dat de schrijver dit werk is beginnen te schrijven, ik zeg niet met de intieme overtuiging, maar toch met de hoop een meesterwerk te produceeren. De eenvoud en de ootmoed zijn nooit Gide's voornaamste eigenschappen geweest. Maar ik betwijfel of eene dergelijke geestesgesteldheid als die waarvan deze jongste roman blijk geeft, ooit het ontstaan van echte meesterwerken heeft bevorderd.
Ik zeg dat dit de indruk is die de lezing van Gide's jongste werk nalaat. Maar ik weet niet of deze indruk ten slotte ook geen valstrik is dien de auteur den lezer spant. Weet men ooit wat de geheime bedoeling van dezen subversieven geest, dien sommigen demonisch noemen, is geweest?
Het onderwerp van dezen roman is niet in enkele regels samen te vatten. Er is trouwens geen bepaald onderwerp. Er zijn verschillende intrigues, die min of meer met elkaar in verband staan, maar waar is het centrum, waar de ontknooping van den roman? De eigenlijke held van dit boek is eene collectiviteit van een aantal min of meer met elkaar in connexie staande jongelui, die, zoowel op geestelijk als maatschappelijk gebied, de mooiste verzameling jonge monsters zijn die men zich inbeelden kan. Zuivere anarchisten naar den geest en het hart, rijkelijk voorzien van alle ondeugden en moreele tekortkomingen, alsmede van die ééne deugd, die de auteur blijkbaar de belangrijkste, zoo niet de eenig noodige acht: een fanatieke zucht naar rechtzinnigheid, vormen deze net uit de puberteitsjaren verloste knapen een zonderlinge groep, welke evolueert rond een soort literaire filosoof, die hunne handelingen met belangstelling en welgevallen gadeslaat. Ik ontzeg den auteur het recht niet zijne personnages te kiezen in het milieu dat hij het best geschikt acht. En ik zou er niet aan denken het den heer Gide kwalijk te nemen dat hij zulke helden heeft verzameld, (evenmin als ik het bijvoorbeeld den heer Carco kwalijk neem dat al de personen uit zijn romans tot de apachenwereld behooren) wanneer de door den auteur van Les Faux-
| |
| |
Monnayeurs voorgestelde jonge lieden levende menschelijke wezens waren. Maar dit zijn zij niet, of liever, ik kan mij hen onmogelijk zoo voorstellen. Zij lijken veeleer de diverse incarnaties van eenzelfde persoon, die, op zijne beurt niets anders is dan eene belichaming van Gide's gevoelens en opinies.
Deze indruk wordt nog versterkt door het feit dat de auteur principiëel nalaat ook maar één détail te vermelden, waardoor zijne helden zich in hunne uiterlijke verschijning zouden onderscheiden. Dit geldt ook voor den raadselachtigen persoon, wiens dagboek een groot deel van dezen lijvigen roman vormt en met wien de heer Gide zich meer dan eens lijkt te identificeeren. Ook deze persoon is een schim.
De bijfiguren zijn anders. Ik zal niet zeggen: meer realistisch, want dit zou onjuist zijn. Maar zij leven. Het is merkwaardig dat deze personen zonder uitzondering baatzuchtige, ploertige of gekke individuën zijn. Maar het zijn menschen, en meesterlijk getypeerd. Wat is nu het onverwachte resultaat van Gide's vooropgezetheid, die heel zeker eene antithese heeft gezocht tusschen die vulgaire of waanzinnige burgertypes en de levenlooze opstandelingen naar den geest, die enkel creaturen zijn van des schrijvers fantasie? Het resultaat is dat de meest volmaakte vertegenwoordigres van eene gedegenereerde burgerij de eenige personnages zijn uit het boek die, door de tegenstelling, den lezer eenigszins sympathiek zijn. Men kan bezwaarlijk aannemen dat dit resultaat gewild is, zelfs wanneer men Gide's perversen zin voor contradictie niet uit het oog verliest. Maar dit resultaat is alleszins logisch wanneer een auteur, in opstand tegen het gezond verstand en de maatschappelijke realiteit, figuren schept, aan dewelke zijn groot talent één oogenblik een schijn van leven geeft, maar die ten slotte toch niets anders blijken te zijn dan ingenieus geconstruëerde automaten.
Toch is deze roman onder vele opzichten een bewonderenswaardig boek.
Alleen iemand als André Gide kan zich zulke grove fouten tegen de regelen der compositie veroorloven, zonder dat men zijn werk ter zijde legt. Uit Les Faux-Monnayeurs blijkt eens te meer dat hij een der beste Fransche prozaschrijvers is van dezen tijd, maar niet een der beste romanciers.
En het is te betreuren dat dit onderscheid mogelijk is.
| |
Colette, La Fin de Chéri, Flammarion Paris. 1926.
Evenals de personen uit Les Faux-Monnayeurs behooren deze uit den roman van Colette tot een speciale wereld. Zij staan aan den zelfkant der burgerlijke samenleving, maar zij zijn menschen van vleesch en bloed, met de ondeugden en gebreken die dergelijke menschen karakteriseeren. Oude courtisanen, die niets anders kennen dan het gierig bezit van het verdiende geld, een jonge man zonder eenig moreele band, eene dito jonge vrouw, het zijn zeker geen helden die aanleiding kunnen geven tot diepzinnige idealistische overwegingen. Hoe ijdel zij ook wezen mogen, deze personen maken zich geene illusie over zichzelven. Zij blijven binnen de hun door het lot aangewezen grenzen. Aantoonen hoe in deze schijnbaar voor alle innerlijk leven verstoken harten een vonk van het eeuwige vuur, dat liefde heet, een brand ontsteekt die hen zuivert, menschelijker maakt en vatbaar voor het lijden, ziedaar wat de groote kunstenares, die Colette
| |
| |
is, heeft gedaan. En dit zonder eenige vooropgezetheid tot moraliseeren, noch tot het idealiseeren van de ondeugd, zooals sommige romantici dit meenden te moeten doen. Alles blijft hier op zijn oorspronkelijk plan: de mensch, zijne gevoelens, zijne hartstochten. Ik geloof dan ook niet dat ik te veel zeg, wanneer ik beweer dat La Fin de Chéri, meer dan eenig ander werk uit dezen tijd, het meesterlijk psychologisch realisme benadert van Les Liaisons dangereuses.
La Fin de Chéri is het vervolg op den roman Chéri. Laatstgenoemde roman was zonder twijfel een der merkwaadigsten uit de laatste jaren. Het was de treurige geschiedenis van den zoon eener demie-mondaine, die door Léa, eene vriendin zijner moeder, wordt bemind. Voor hem is het de eerste, voor haar de laatste liefde. Maar zelfs in de halve wereld gelden zekere maatschappelijke wetten. Chéri huwt een jong meisje en laat de oude Léa aan haar lot over. Maar de scheiding is voor beiden even pijnlijk. Wat men in de eerste plaats in dezen roman moest bewonderen, was de tact waarmede dit gevaarlijke onderwerp was behandeld. De impressionnistische beschrijvingen, de gemakkelijke geestigheden uit de vroegere romans van Colette hadden hier plaats gemaakt voor de naakte psychologische ontleding.
Een vervolg schrijven op een vroeger verschenen roman is eene onderneming die niet vele schrijvers zich kunnen permitteeren. Het terug in het leven roepen van personages van wie de lezer voor immer afscheid meende te hebben genomen is op zichzelf reeds eene groote moeilijkheid. Het is niet de eenige die door de schrijfster werd overwonnen. Er is haast geene actie in dezen roman. Sedert het slot van Chéri zijn eenige jaren verloopen. Chéri heeft den oorolg meegemaakt. In al dien tijd heeft hij Léa niet weergezien.
Met zijn jonge vrouw leidt hij het gemakkelijke leven der rijke parasieten, wier bestaan een voortdurend feest lijkt. Geen van beiden is gelukkig. Op zekeren dag denkt Chéri weer aan Léa en door een vreemd verlangen geleid, brengt hij haar een bezoek. Is dit zijne vroegere geliefde, deze oude, corpulente dame met het kortgeknipte grijze haar? Plots ziet hij dat het uitzicht van de wereld is veranderd; hij begrijpt dat de tijd niet heeft stilgestaan. En zij praten. Dit gesprek is het hoogtepunt van het boek en ik geloof niet dat Colette ooit iets heeft geschreven, dat in diepte en zuiverheid hiermede kan worden vergeleken. Toch worden er alleen banale, onbeduidende woorden gewisseld, maar achter die banaliteit en die geestelijke armoede laat zich een verlangen raden en een heimwee zoo bitter, dat geen woorden bij machte zijn de volstrekte ledigheid uit te drukken, welke in het hart van Chéri voor immer zijn vroegeren levenslust heeft vervangen.
Vanaf dit oogenblik is Chéri verloren. Deze dwaze, amoreele jongen, die nooit iets ernstig heeft opgenomen, ontdekt dat het leven zonder waarde is. Of liever: hij ontdekt niets, want dan zou hij moeten nadenken en dit heeft hij blijkbaar nooit gedaan. Hij ondergaat zijn lot; hij is de plant die wegkwijnt bij gebrek aan licht en lucht. En als een romantische held pleegt hij zelfmoord, maar niet uit exaltatie. Deze wufte jonge man, opgevoed in het meest zedelooze milieu, handelt niet anders als de meest idealistische held van Lamartine of de Vigny, en misschien wel om dezelfde reden: omdat de werkelijkheid anders bleek dan zijn droom.
| |
| |
Wanneer wij nu een roman als La Fin de Chéri vergelijken met de beste werken van de beste hedendaasgche auteurs, zien wij dadelijk waarin het meesterschap van Colette bestaat. In de werken van Gide, Mauriac. Duhamel worden psychologische vraagstukken behandeld en conflicten, die uiteraard belangrijker lijken dan deze die Colette tot onderwerp kiest. En toch moeten wij constateeren dat wat deze schrijvers in hunne beste werken door strenge zelftucht, gepaard met eene vaak zeer groote handigheid, bereiken, ik bedoel, die directheid van emotie, waardoor zij uitmunten, aan Colette eigen is als de meest natuurlijke harer talrijke gaven. Dit blijft een groot, een onbegrijpelijk wonder.
| |
G. Duhamel, La Pierre d'Horeb. Paris Mercure de France, 1926.
Ik houd den heer G. Duhamel voor een der beste Fransche prozaschrijvers van dezen tijd. Zijne door den oorlog geïnspireerde boeken Vie des Martyrs en Civilisation zouden kunnen volstaan om hem een der eerste plaatsen onder zijne tijdgenooten te bezorgen. Maar hij toonde sedert dien eene andere, onverwachte zijde van zijn talent, eene humoristische goedmoedigheid in den stijl, die niet minder merkwaardig was dan zijne diepe gevoeligheid. Soms heeft men den indruk dat de auteur zich om allerlei ethische beginselen bekommert. Maar wanneer dit niet het geval is, wanneer hij heel eenvoudig vertelt, is hij een der beste, zoo niet de beste vertegenwoordiger van dit bij uitstek Fransche genre, dat Daudet en Maupassant zoo meesterlijk beoefenden.
La Pierre d'Horeb is eene episode uit het leven van een student in de medicijnen in de jaren 1900, toen, zooals de held van het boek terecht beweert, de wereld een anderen geur had als thans. Antoine Résiguier is een jonge man die zich sterk waant, en die, wanneer hij in de snijkamer der universiteit voor de eerste maal eenige jonge meisjes ontmoet, overtuigd is dat zij voor zijne mannelijke superioriteit moeten zwichten. Zijne verhouding tot de vrouw in het algemeen, en tot de studeerende meisjes in het bijzonder, kan hij zich niet anders voorstellen als een strijd. Anne, een meisje, dat evenals Antoine in de medicijnen studeert, is op hem verliefd. Hij schijnt het niet te merken, ofschoon hij hare aanwezigheid, als die van een goeden kameraad, haast niet missen kan. Maar op zekeren dag ontdekt Antoine de schoonheid van eene andere studente, de Russin Daria Herenstein. Deze blijft echter voor zijne liefde ongevoelig. Zij behoort tot een ander ras, een andere beschaving. Tevergeefs tracht Antoine haar te overtuigen dat hij om harentwille de hooge regionen wil bewonen, waar zij bestendig resideert, zij antwoordt koelbloedig dat er tusschen hen een niet te overbruggen afgrond bestaat.
Anne is de zwijgende getuige van Antoine's hopelooze liefde. Zij strijdt niet. En wanneer Antoine definitief door Daria wordt afgewezen, is Anne daar om hem te troosten. Maar de belooning van die teedere toewijding blijft haar ontzegd. Zij maakt zich geene illusie, zij heeft van alles afstand gedaan. En na eene laatste ontmoeting, na eene opperste omhelzing verdwijnt zij uit zijn leven, en misschien wel van de aarde. Antoine keert, ziek en ontmoedigd, naar het ouderlijk huis terug. En sedert dien is voor hem de geur der wereld veranderd....
| |
| |
Ik geef toe dat die geschiedenis niet erg origineel is. Toch zijn er in de laatste jaren niet vele werken verschenen, die zulken diepen indruk nalaten als dit eenvoudig verhaal. Dit is niet alleen te danken aan de fijne bewogenheid der gevoelens, noch aan de typische weergave van de atmosfeer, noch zelfs aan de zuiverheid der psychologische ontleding, maar vooral aan de juiste verhouding van deze hoedanigheden tot elkaar, waarvan niet eene bizonder de aandacht op zich vestigt. Alles in dit boek lijkt zoo gemakkelijk, eenvoudig, natuurlijk. Men zou zeggen dat de teedere, maar eenzijdige sensibiliteit van Charles-Louis Philippe en de wreede bitterheid van Octave Mirbeau zich tot een harmonieus geheel hebben vereenigd, dat de stijl als het ware uit natuurlijken drang tot de klassieke bezonkenheid terugkeert. En dit beteekent voor den heer Duhamel eene mooie overwinning.
De gedachten en gevoelens van den auteur van La Pierre d'Horeb zijn inderdaad principieel in strijd met alle klassieke opvattingen. De auteur bekent dat hij een overtuigd individualist is; hij zegt: ‘ik ken wel bepaalde menschen, men den mensch ken ik niet, noch wil ik kennen....’ Nochtans zien wij dat in dezen roman niet ééne figuur voorkomt die niet algemeen menschelijk is. Niettegenstaande alle vooropgezette theorieën is de heer Duhamel in zijn jongste boek overwonnen geworden door de macht van het klassiek instinct dat zijn volk en zijne cultuur eigen is. En die overwinning is zoo volledig, dat men zelfs van den strijd geen spoor meer terugvindt, behalve wellicht in den symbolischen titel van het boek, dien ik niet gelukkig gekozen acht.
J.v.N.
|
|