| |
| |
| |
Schetsen uit Britsch-Indieë
Rup-Kolee, de rajahsolifant.
In langzame, balanceerende cadans beweegt zich Rup-Kolee door de dichte Jungle... Rup-Kolee de reus. De incarnatie van massieve, kolossale, beheerschte kracht. Met oneindige rust schrijdt zij voort, voorzichtig en geruischloos de groote ronde voeten op de zandige ongelijke bodem plaatsend en bij elke beweging plooit zich de ruwe, taaie, dofgrauwe huid en de kleine geelbruine oogen, die als verzonken schijnen in de diepte der oogkassen onder het wijd, peinzend, massief gebogen voorhoofd, schijnen geheel de omringende natuur in zich op te nemen.... alles te begrijpen met die intelligentie zulk een evenwichtig en reusachtig gemoed eigen.... Terwijl zij zoo voortstapt wiegt zij het hoofd zachtjes héén en weer en ook hare groote waaiervormige ooren flappen gelijkmatig heen en weer, rhythmiesch beheerscht zoo als al hare bewegingen. Alles wijkt voor die enorme kracht. De struiken krimpen in één onder de zwaarte der groote ronde voeten. De wreede doornen klampen zich even vast aan de lederen huid om weer terug te zwiepen, voor het eerst machteloos, en de sterke lianen gerankt van boom tot boom.... deinzen uit één als groote vertoornde slangen in hun rust gestoord.... Verder.... verder stapt de Olifant.... langs naakte fantastiesche rotsen.... door hoog knetterend ruischend gras.... dat achter haar weer opspringt als verbolgen over die onderdrukking, door rossige, zandige, geheimzinnige paadjes.... door de duizenden lichamen en voeten der jungle-bewoners geschapen.... Het statige Sambur hert met zijn dof bruine kudde, de ruwharige kleine jakhals.... de slanke lenige flanken van de panter en de kleine, gespoorde, moedige jungle-haan met zijn roode kam en lange sleepende staart. Verder, verder stapt Rup-Kolee, niets schijnt haar te deren.... Van tijd tot tijd rukt zij een zware tak van de boomen en rolt die héén en weer tusschen hare lange,
| |
| |
slappe lippen, of kraakt die tusschen hare rotsige, gele, sterke tanden. Soms slaat zij met de tak zichzelf om de ooren om een vermetele vlieg te weren, die haar hindert of wier gezoem haar sterk gehoor schijnt te kwellen.... Dáár.... in de verte bruischt het.... en op eens ontwaart zij door het donkere loof het schel verlichte zilverachtig glinsteren van een rivier.... De groote kolos versnelt haar tred.... en hare gele oogjes beginnen te fonkelen, en zij laat een eigenaardig snorrend gerommel hooren.... een gerommel als komend diep uit haar gemoed. Haar geheele lichaam schijnt als bezield, verrukt. Daar bereikt zij den oever en langzaam, voorzichtig, al hare kracht balanceerend, daalt zij neer en met een zucht van verlichting zinkt als het ware gelijdelijk in het water tot een massa van grijs-grauwe, enorme ontspanning en wellustig genoegen.... Met de groote slurf speelt zij even in de heerlijke koelte van de rivier of blaast lange stralen over hare verhitte, waaiervormige ooren.... dan ligt zij stil droomerig tevreden.... haar wensch is vervuld.... haar doel bereikt.
| |
Indrukken van Kashmir
Kashmir! Het land van droomen! Om tot Kashmir te komen, tot die rust, die poëzie.... de reis van uit de brandend heete vlakte! Een reis die nu voorbij.... bijna vergeten schijnt.... door de ons nu omringende, intense schoonheid bijna geheel uitgewischt. En toch.... nog eenige beelden flitsen door ons brein.... beelden als uit een fel verlicht verleden.... Eerst de zon.... de verzengende, verschroeiende.... wreede zon.... de geelbruine jungle.... uitgedroogd.... gebarsten gloeiend. Het matte, uitgehongerde vee dat voorbij wankelt.... moedeloos, bijna te vergeefs naar voedsel zoekend.... of met hangend hoofd en holle oogen voor den knarsenden, zwaren wagen gespannen, in een wolk van stof. Die bruingeele stof die overal opstuift, alles bedekt, alles omfloerst, zij is een van de groote plagen van Indië. De menschen, half naakt, in hunne heete, verschroeide dorpen en huizen, schijnen overal aan die zon te willen ontkomen. Hun bestaan is kleurloos, bijna automatisch, pijnigend geworden. Men ziet ze overal wegkruipen uit de zon in de smalle schaduw van een stoffige palmboom.... dan wéér achter een oude verbrokkelde muur.... of somtijds onder hunne wagens
| |
| |
verscholen.... En overal waar er water is.... ziet men ze voorovergebogen met de hand drinken en hun gelaat en hals en armen wasschen, of de smalle harde voeten lavend. Zelfs de kindertjes, zitten stil of bewegen zich langzaam achter de dof-blauwe, sombere, voorwereldlijke buffels of achter de langoorige, bottige geiten, die af en toe ontmoedigd de harde, verdorde bladeren der struiken beknabbelen. Des nachts het janken der honden.... die ruw met steenen en stokken geweerd worden, maar altijd weer terug komen, als geruischlooze kwellende geesten. Het klagend huilen der koortsige kinderen, die wegen de hitte slapeloos zijn en het melancholiesch-dof geroffel der tomtoms, die ademloos, rhythmiesch, onophoudelijk de benauwde, zware lucht vervullen.... En door dit alles heen, ‘raast’ nu de trein.... door al dat menschen en dierenleed heen, door al dat verdriet.... door al die strijd om te leven en niet onder te gaan raast de trein. Die nachten, die heete, zoele, brandende, drukkende nachten! Hijgend ligt men op de banken en alléén de electrische waaiers brengen beweging in die zwoele, zware lucht.... en men kan ademen.... de bedrukte borst hijgt.... en men verlangt, men bidt voor een koel windje, een briesje om even te ontspannen... De nachten in een Indiesch station! Schel flitsen de lichten en een geluid van stemmen.... stemmen hoog, stemmen laag.... een zee van onstuimige stemmen.... Zij schijnen allen tesamen te schreeuwen, te spreken.... allen te zamen te roepen en te verwijten.... Alles dreunt van de stemmen. Het is alsof eene groote, dringende menigte uit hun slaap opeens was opgeschrikt... als bijen die zoemend verward uit elkander stuiven!.... De trein die hun met angst bezielt.... willen zij toch beheerschen.... en zij openen de portieren en klimmen, dringen of stuiven naar binnen, luidkeels door de inzittenden begroet of ruw teruggedrongen.... schel geweerd.... Elk station de zelfde worsteling! De Inlander zal nooit
aan den trein gewennen.... Zij heeft een onheilige attractie voor hem, als een ongezonde liefde voor een monster. Hij moet met den trein mee, zoo niet in de derde dan in de tweede of eerste klas en de arme conducteurs hebben de handen vol. Als men overdag naar buiten kijkt, dan ziet men angstige families, met al hun huisgereedschap, hunne matrassen, koperen potten.... kleedingstukken.... groenten.... eten.... alles wat zij zoowat bezitten op het hoofd of onder den arm.... of achter zich aan slepend.... Hunne vrouwen, wier groote, zwarte oogen vol wan- | |
| |
hoop, zij strompelen voort onder de last van bundels en kinderen.... en struikelen over hunne rinkelende enkelringen die onstuimig tegen elkander slaan.... één hand klampt de bontkleurige sari vast die in de jacht dreigt af te waaien en de meisjes in hunne schelle kleertjes en de jongetjes met hunne geborduurde mutsjes of in hunne naaktheid, volgen zoo goed als zij kunnen, bevend van opwinding en van angst. Dáár tusschen dóór wilde fakirs met lang zwart haar, dat somtijds als een groote waaier om hun hals en schouders hangt of in een chignon boven op het hoofd geknoopt is. Lange kralen kettingen hangen om hun nek op de bloote borst, het koperen aalmoesbakje is in hun land, een oude deken of antilopenvel bedekt hunne schouders en met hunne oogen.... hunne mystiesch wilde oogen, blikken zij onrustig, schichtig sluw om zich heen, totdat zij stilletjes ergens naar binnen kruipen. Men ziet Pathanen - groote flinke gespierde mannen - met hunne middeneeuwsche kapsels en Sikhs met hun opgerold haar en baard. Gurkhas met hunne platte Mongoolsche geestige gezichten en smalle Chineesche oogen... Alles krioelt door elkander.... Purdha vrouwen (Mahomedaansche echtgenooten) geheel bedekt met een dichte witte sluier, die half tartend hijgend hun zenuwachtigen man volgen. Gewichtige babu's met dikken buik, gouden bril en deftigen tred.... ‘Eurasian gentlemen’ geel,
slap.... traag in prachtige vesten, schelbruine schoenen, elegante stokjes in de hand en fijngebalanceerde hoedjes op het hoofd.... nette, rustige, sober gekleede Engelsche verpleegsters en officieren in khaki, de bruine ceintuur om borst en lendenen en de eeuwige Tommie Atkins die overal thuis is, een afgrijselijk Hindustani spreekt en massa's ijskoude limonade drinkt of groote geele sinaasappelen verorbert. Dan de verkoopers van sinaasappelen.... bananas.... meloenen. Inlandsch voedsel zwemmend in geitenvet en ‘ghee’.... granen, koekjes.... alles opgestapeld in groote platte manden bedekt met zwermen van vliegen.... Verkoopers van bonte waaiers, nagemaakte vogeltjes, ballen enz....alles in een combinatie van de scheltste tinten, speelgoed voor kinderen, brullende leeuwen en tijgers schelgeel geverfd met schitterende, vuurroode tongen.... arm en enkelringen van bontkleurig glas.... Aardewerk potten rozig rood, soms sierlijk getooid met Oostersche versieringen van bladeren en bloemen.... Waterdragers die in een gezwollen huid van een geit, water aandragen en ijsverkoopers die groote blokken
| |
| |
ijs komen aanbieden, bedekt met rossig bruin zaagsel.... Water, in de warmte! Zoodra de trein stilhoudt, stuiven de reizigers naar de pomp of kraan. Alles wordt gevuld, hunne koperen potjes, aardewerk bakjes.... hunne handen.... zelfs hunne mutsen.... en oud en jong verdringt zich lachend en schreeuwend. Het water spat om hen heen, zij wasschen zich.... laven zich.... en dit duurt totdat zij streng door de conducteurs gewaarschuwd worden en terug worden gejaagd, somtijds maar even bij tijds terwijl de trein reeds langzaam het station uitstoomt.... Het is een vreemd schouwspel, een kaleidoscoop van kleur en van beweging.... Men duizelt er van.... En toch van tijd tot tijd welke prachtige momenten! welke prachtige gezichten van intense schoonheid. De silhouet van een enorme eeuwenoude ‘banyah’ boom.... met vreemde, afhangende wortelen en knoestige, schilderachtige massieve stam.... tegen de blauwachtige, door de maan beschenen lucht, afgeteekend. Het stille figuur van een slaper prachtig gemoduleerd onder een witgrijs laken.... of een fijn droomerig profiel door een rood houtvuurtje verlicht....
Wij komen aan.... een dichte schaar koelies verdringen zich om onze coupé om gedeeltelijk geweerd te worden.... en in eene ‘tonga’ met een mager, somber paard, op het hoofd getooid met schelkleurige papieren bloemen, symbool van artificialiteit en disharmonie, draven wij naar het hotel om den volgenden dag de reis per auto te hervatten!
| |
Kashmir.
Van Rawal Pundi naar Baramulz, in een groote zwarte automobiel.... wier lang lichaam een indruk geeft van kracht en snelheid. Diep in zijn zetel gedrongen, de grauwe tulband om het hoofd, de donkere oogen rustig voor zich uit starend, de zwarte gekrulde baard als een intense schaduw om zijn lichtbruin, rossig gelaat.... rijdt de chauffeur. Met koele behendigheid bestuurt hij den grooten wagen door de nauwe straten, langs kudden traag vee, langs groote zware karren, die de weg gedeeltelijk versperren, langs groepen rookende mannen, die gehurkt en ongestoord verder rooken en gesticuleerend samen praten.... en maar even de bloote voeten
| |
| |
intrekken.... langs lachende kinderen die onbezonnen plagend over de straat loopen en springen. Langs krabbende, bottige, schurftige honden, kakelende hennen en deftige, stoffige hanen. Dan langs sombere, lage huisjes, zoo somber, zoo donker dat zij bijna onbewoonbaar schijnen en eindelijk naar buiten.... naar buiten op den grooten, breeden weg die naar de hooge Murreebergen.... de steile, ruwe eenzame Murreebergen leidt.... De bergpas.... welk een creatie, welk een reuzenwerk. Welk een kracht.... welk een oneindig geduld was er noodig om deze weg in zijn geheel te ontwerpen en te voltooien.... In groote kronkelingen slingert hij zich naar boven.... altijd opwaarts.... opwaarts, om rotsen heen, langs steile rotsblokken.... door bosschen van zacht blauwachtig groene déodars, wier heerlijke geur de lucht vervult, langs slanke, fiere, eenzame, door den storm geteisterde dennen. Langs zwaar beladen ossenwagens wier bestuurders te traag zijn om hunne dieren te besturen, maar hen even met een slag van den stok of den zweep, of met een schoone kreet, doen wijken en dan half droomend, onverschillig naar ons opkijken.... Opwaarts, opwaarts klimt de auto. Langs pakdieren die in langen rij achter elkaar dezen volgen.... kleine ruwharige hitjes en muilezels en ezels en soms kleine ossen, die behendig, hun last op den rug balanceerend langs den afgrond loopen.... zij struikelen maar zelden.... van tijd tot tijd trachten zij een takje of een grashalmpje te bemachtigen.... maar altijd door worden zij voortgedreven, voort, voort, altijd naar boven. Opwaarts, steeds opwaarts klimt de groote wagen totdat wij in een sepia-kleurig dorpje stilhouden. De auto moet met frisch bergwater gekoeld worden.... en terwijl wij daar staan nadert ons stilletjes, bescheiden een straatmuzikant met zijn eigenaardige guitaar - viool... Hij legt die even onder zijn kin.... en terstond, terwijl de strijkstok over de snaren glijdt, weerklinkt een deuntje, zoo zacht, zoo zuiver, zoo
kristal helder, zoo rythmiesch, dat het onzen geest dadelijk met zich medevoert, als op een ruischend, zacht golvend beekje, gedragen. Voort, voort vloeit het liedje.... eeuwig voort, ongestoord en als van zelf gaat het over in een dans.... maar een dans van teere elfen.... een dans deinend als op de lucht, zwevend gedragen.... In onze gedachten verdwijnt de werkelijkheid.... het leven.... de weg, de menschen de dieren om ons heen.... Dat liedje heeft ons geheel beheerscht.... in zijn rhythme van poëtische, dringende macht....
| |
| |
Daar zwijgt de viool.... er werd geld geworpen.... voorbij de bekoring! Alles is nu verbroken.... en voort rolt weer de wagen.... voort.... altijd maar voort - Murree! en nu begint de weg te dalen.... te dalen.... en hoort!! uit de verte een bruischen! En in wilde, schuimende, golvende vaart breekt de Jhelum door de bergen.... de onstuimige, onbevaarbare Jhelum op haar ruw bed van glanzende steenen.... Verder dwaalt de wagen totdat hij eindelijk de bergstroom nadert en haar langs hare rotsige oevers begeleidt tot hij te Kohala over de brug rijdt en te Kashmir den overkant bereikt: De grens.... het doel van onze reis.... eindelijk het land van droomen.... En.... alsof een wonder moest gebeuren.... beginnen hier en dáár langs den kant.... bloemen te bloeien.... witte, blanke teere.... wilde rozen en dieprozige wilde rozen en dieprozige wilde oleanderbloesems.... Hun geur vervult de lucht.... het is als of zij ons wilden begroeten. Naast ons nog de schuimende Jhelum.... en rotsen, vreemde, hooge, puntige, of rond koepelvormige rotsen. Dan weer rijden wij door een poort van rotsen.... dan weer langs een hooge rotsmuur.... langs een fantastiesche, als door reuzen gebouwde rotsvesting.... en dáár! - de bergen beginnen aan de overzijde terug te wijken en ziet: bij een bocht - plotseling een vallei.... Een vallei van een schoonheid onbeschrijfelijk! Wij zien voor ons een weelde van groen.... zacht glooiend groen, slanke populieren.... geel-bruine, platte, houten huisjes.... vee dat rustig in de heerlijke maische weilanden graast.... Overal heggen van witte rozen.... overal welvaart, vrede en rust.... Zachtjes.... zachtjes begint de zon te dalen.... en met een zucht als van tevredenheid stopt de wagen voor een laag huisje, waar wij den nacht zullen doorbrengen.... en rustig hopen te slapen.... Den volgenden dag naar Baramula.... en dáár, op de rivier, wacht onze ‘houseboat’.
m. barnardiston van riemsdijk
|
|